ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1911

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/68395
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van een alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Chinese alleenstaande minderjarige vreemdeling, hierna verzoeker genoemd. Verzoeker had op 21 december 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar zijn aanvraag werd op 17 augustus 2000 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd niet in Nederland toegestaan, waardoor verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening indiende om uitzetting te voorkomen tot er op het bezwaar was beslist.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet voldoende onderbouwd was. De president van de rechtbank stelde vast dat verzoeker bij binnenkomst in Nederland op 13 december 1999 meerderjarig was, zoals bleek uit een leeftijdsonderzoek. Dit betekende dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor de vergunning tot verblijf op grond van het ama-beleid, dat enkel geldt voor minderjarigen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker geen redelijke kans had op verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een vergunning op humanitaire gronden rechtvaardigden.

De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was dat de uitzetting van verzoeker zou moeten verbieden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De beslissing werd op 26 april 2001 verzonden.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
President
Registratienummer: Awb 00/68395
Datum uitspraak: 25 april 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
naar zijn zeggen geboren op [...] 1984,
van Chinese nationaliteit,
verzoeker,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 21 december 1999 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan.
Op 31 maart 2000 heeft een leeftijdsonderzoek plaatsgevonden.
Bij beschikking van 17 augustus 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Verzoeker heeft daartegen bij bezwaarschrift van 6 oktober 2000 bezwaar gemaakt.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 6 oktober 2000 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 april 2001. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De standpunten van partijen
1. Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer.
Verzoeker is geboren en getogen in B, een klein dorp in China. Zijn moeder is na zijn geboorte overleden, verzoeker is opgevoed door zijn vader. Zijn vader werkte als rijstboer. In september 1999 is de vader van verzoeker overleden.
Verzoeker had verder geen familie en er was niemand die voor hem kon zorgen. Als gevolg daarvan heeft verzoeker van september 1999 tot december 1999 gezworven. Hij kwam nog regelmatig in zijn ouderlijk huis. In december 1999 heeft
een buurman, aan wie verzoeker het ouderlijk huis verkocht, een reisagent geregeld. Die heeft verzoeker vervolgens, met behulp van een vals paspoort, naar Nederland begeleid. Op 20 december 1999 is verzoeker in Nederland aangekomen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de geloofwaardigheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast nu verzoeker onvoldoende reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden heeft kunnen overleggen. Voorts
bestaat geen enkel vermoeden dat verzoeker in China gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag, nu verzoeker heeft verklaard nimmer problemen te hebben ondervonden van welke zijde dan ook. De uitslag
van het leeftijdsonderzoek is dat verzoeker ten tijde van het onderzoek 21 jaar of ouder is geweest. Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van het ama-beleid. Ook overigens is niet
gebleken van zodanig bijzondere feiten en/of omstandigheden dat er aanleiding bestaat verzoeker een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet in het bezit is van documenten. Voorts bestrijdt verzoeker dat hij meerderjarig is. Verzoeker weet niet beter dan dat hij geboren is op
[...] 1984. Verzoeker dient derhalve in het bezit te worden gesteld van een vtv op grond van het Ama-beleid, nu er in China voor hem geen opvang is.
Ambtshalve
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan
een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Voornoemde belangenafweging wordt mede ingevuld door de in de wet opgenomen schorsingsregeling.
6. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000; Stb. 2000, 495, zoals gewijzigd bij de Wet van 22 maart 2001, Stb. 2001 nr. 141) in werking getreden (KB van 20 maart 2001, Stb. 2001, 144 en van 22 maart 2001, Stb.
2001, 142) en de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40, zoals nadien gewijzigd, hierna aangeduid als de Vw) ingetrokken.
7. Uit de intrekking van de Vreemdelingenwet volgt, dat artikel 33a van die wet na 1 april 2001 niet langer de rechtsgrondslag is voor de behandeling van beroepen tegen besluiten op grond van die wet. Er is geen overgangsrecht dat
bepaalt dat het oude recht van toepassing blijft op de behandeling van beroepen tegen beschikkingen op grond van de oude wet. Na 1 april 2001 kan de rechtsgrondslag voor het in afwijking van artikel 8:7 van de Awb (verder)
behandelen van beroepen door de rechtbank te 's-Gravenhage en haar nevenzittingsplaatsen slechts gelegen zijn in artikel 71, eerste lid, van de Vw 2000, dat identiek is aan het ingetrokken artikel. De bevoegdheid van de president
van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, om in afwijking van artikel 8:81 jo. 8:7 van de Awb het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen indien bezwaar is gemaakt, te behandelen van iemand die geen
woonplaats heeft in het arrondissement Arnhem, volgt derhalve na 1 april 2001 uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb jo. artikel 71 van de Vw 2000.
8. Artikel 117 in samenhang met artikel 40 van de Vw 2000 brengt mee, dat het bezwaar aangemerkt moet worden als bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als
bedoeld in artikel 28.
9. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
10. In artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 is, voor zover van belang, bepaald: "Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet die (lees: dat, pres.) is bekendgemaakt (…) voor het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing."
11. Over deze bepaling is in de Memorie van Toelichting (TK, 26732, nr. 3, p. 94) opgemerkt: "Het tweede lid betekent dat procedurevoorschriften voor de behandeling van het bezwaar, zoals bijvoorbeeld de regels omtrent het horen van
de Adviescommissie vreemdelingenzaken, blijven gelden voor voor bezwaar vatbare besluiten of handelingen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn bekendgemaakt of verricht. Opgemerkt zij, dat op het bezwaarschrift moet
worden beslist met inachtneming van de nieuwe wet. Zulks is niet bepaald, omdat het reeds volgt uit de hoofdregel van het algemeen bestuursrecht dat in bezwaar ex nunc wordt beslist."
In de wetsgeschiedenis is niet nader toegelicht voor welke procedurevoorschriften artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 verder is bedoeld en of ook de schorsingsregeling van artikel 32, eerste lid, van de Vw en de bevoegdheid die
in artikel 33b van de Vw was neergelegd, tot die procedurevoorschriften behoren. Verweerder heeft geen passage uit de wetsgeschiedenis genoemd die er op duidt, dat de wetgever daarbij ook de artikelen 32, eerste lid, en 33b van de
Vw op het oog heeft gehad.
Naast de in de memorie van toelichting bedoelde regeling in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw van de gevallen waarin advies ingewonnen moet worden van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, bevatten ook de artikelen
31, vierde lid, 32, tweede lid (daarin is immers geregeld, dat de hoorplicht van de artikelen 7:2 dan wel 7:16 van de Awb niet van toepassing is indien het bestuursorgaan heeft bepaald dat uitzetting niet achterwege blijft), en 33
van de Vw bepalingen die gezien hun bewoordingen procedureregels bevatten die rechtstreeks betrekking hebben op de behandeling van het bezwaar.
12. In artikel 32, eerste lid, van de Vw was bepaald, dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, achterwege blijft indien:
a. de vreemdeling een aanvraag om toelating als vluchteling heeft gedaan, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin;
b. de vreemdeling enige andere aanvraag om toelating heeft gedaan terwijl er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar, dat gericht is tegen de beschikking die strekt tot weigering van toelating, een redelijke kans van
slagen heeft.
Hoewel het besluit op grond van deze bepaling een besluit was over het aan het hebben gemaakt van bezwaar te verbinden rechtsgevolg (te weten dat de uitzetting al dan niet achterwege wordt gelaten gedurende de behandeling van het
bezwaar) en dit besluit een beschikking in de zin van de Awb was, waartegen ingevolge artikel 29, aanhef en onder c, van de Vw (slechts) afzonderlijk beroep ingesteld kon worden, is dat besluit voldoende rechtstreeks betrokken op de
behandeling van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000. De schorsingsregeling van artikel 32, eerste lid, van de Vw blijft dus van toepassing op bezwaren als de onderhavige die zijn gemaakt tegen
een besluit dat voor 1 april 2001 is bekendgemaakt.
13. In artikel 33b van de Vw was bepaald: "Indien het beroep op de rechtbank of het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen een afzonderlijke beschikking, houdende weigering hangende de afdoening van het bezwaar of
het administratief beroep uitzetting achterwege te laten, beslist de rechtbank en in het geval van een verzoek om een voorlopige voorziening de president van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over de niet-inwilliging van de
aanvraag om toelating."
Deze bepaling bevatte derhalve geen procedurevoorschrift voor de behandeling door het bestuursorgaan van het bezwaar, maar een bepaling met betrekking tot het te nemen besluit (waarvan in de memorie van toelichting overigens is
opgemerkt, dat moet worden beslist met inachtneming van de nieuwe wet) door aan de rechtbank dan wel haar president een kortsluitbevoegdheid te verlenen. Zonder uitdrukkelijke bepaling of expliciete toelichting die op het tegendeel
duidt, die ontbreekt, kan artikel 33b daarom niet worden beschouwd als een bepaling betreffende de behandeling van het bezwaar zoals bedoeld in artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000. Na 1 april 2001 kan de president derhalve niet
meer kortsluiten met toepassing van artikel 33b van de Vw. Of na die datum nog kan worden kortgesloten, wordt dus bepaald door de Vreemdelingenwet 2000. In asielzaken kan dat na 1 april 2001 niet meer, omdat de kortsluitbepaling van
artikel 78 ingevolge artikel 72 van toepassing is indien onder meer afdeling 3 van hoofdstuk 7, dat het beroep tegen afwijzende asielbeschikkingen regelt, niet van toepassing is.
14. De president zal derhalve toetsen of de uitzetting van verzoeker verboden moet worden omdat er in redelijkheid twijfel over kan bestaan dat geen aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd, of omdat verzoeker een redelijke kans heeft op ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier, dan wel of er wegens andere bijzondere belangen een voorziening moet worden getroffen.
De verdere beoordeling
15. De president stelt vast, dat slechts gemotiveerd bezwaar is gemaakt tegen de niet-verlening van een vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker.
16. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, waaronder de vergunning voor verblijf als alleenstaande
minderjarige vreemdeling zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, jo. artikel 3.56 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze vergunning kan alleen verleend worden aan de vreemdeling die minderjarig is. Uit het
leeftijdsonderzoek d.d. 31 maart 2000 leidt de president af, dat verzoeker bij zijn binnenkomst in Nederland op 13 december 1999 reeds meerderjarig was. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft verzoeker geen schriftelijke
reactie op dat onderzoek gegeven. Eerst ten tijde van het bezwaar heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet beter weet dan dat hij geboren is op [...] 1984 en dus ten tijde van zijn asielverzoek 15 jaar oud was. Nu verzoeker deze
stellingname niet nader onderbouwd heeft, kan dat niet af doen aan de conclusie van het leeftijdsonderzoek. Verzoeker heeft dus geen redelijke kans op verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
17. Het verzoek dient derhalve afgewezen te worden.
18. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De president wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de fungerend-president
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 26 april 2001