ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1911
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van een alleenstaande minderjarige vreemdeling
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Chinese alleenstaande minderjarige vreemdeling, hierna verzoeker genoemd. Verzoeker had op 21 december 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar zijn aanvraag werd op 17 augustus 2000 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd niet in Nederland toegestaan, waardoor verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening indiende om uitzetting te voorkomen tot er op het bezwaar was beslist.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet voldoende onderbouwd was. De president van de rechtbank stelde vast dat verzoeker bij binnenkomst in Nederland op 13 december 1999 meerderjarig was, zoals bleek uit een leeftijdsonderzoek. Dit betekende dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor de vergunning tot verblijf op grond van het ama-beleid, dat enkel geldt voor minderjarigen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker geen redelijke kans had op verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een vergunning op humanitaire gronden rechtvaardigden.
De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was dat de uitzetting van verzoeker zou moeten verbieden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De beslissing werd op 26 april 2001 verzonden.