ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1771

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/12033
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewaring van prostituee in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de rechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van eiseres, een prostituee, die op 23 maart 2001 was aangehouden. Eiseres werd staande gehouden op basis van artikel 19, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) door verbalisanten die gebruik maakten van hun controlebevoegdheid op grond van artikel 151a van de Gemeentewet en artikel 6:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. De verbalisanten vroegen eiseres om inzage in documenten die haar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie konden aantonen. De rechtbank oordeelde dat de controlebevoegdheid onterecht was aangewend, omdat deze was gericht op het controleren van prostituees op illegaal verblijf, terwijl de bevoegdheid was bedoeld voor het controleren van de exploitant van het prostitutiebedrijf.

De rechtbank concludeerde dat de staandehouding van eiseres niet rechtmatig was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf voorafgaand aan de staandehouding. Eiseres had geen paspoort kunnen tonen en gaf aan geen paspoort te bezitten, maar dit volstond niet als rechtvaardiging voor de staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheden van de verbalisanten slechts mochten worden uitgeoefend in het kader van de controle van de exploitant en niet voor het controleren van de verblijfsstatus van prostituees.

Als gevolg van deze onrechtmatige staandehouding werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank beval de opheffing van de bewaring, die inging op 10 april 2001, en kende eiseres een schadevergoeding toe van f 3.200,- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die werden begroot op f 1.420,-. Deze uitspraak werd gedaan door rechter M. Lolkema en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier L. Fernández Ferreiro.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/12033 VRONTO
inzake: A, geboren op [...] 1982, van (gestelde) Siërra Leoonse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle, eiseres,
gemachtigde: mr. O. M. Karam, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W.W. Raspe, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
Op 23 maart 2001 is eiseres op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) in bewaring gesteld. Eiseres heeft op 23 maart 2001 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de
vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 april 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter
zitting aanwezig de heer P. J. Kuiper als tolk in de Engelse taal.
Ter zitting is het onderzoek geschorst voor het verstrekken van nadere inlichtingen van de zijde van verweerder. Verweerder heeft op 9 april 2001 nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen. Van de zijde van de gemachtigde van
eiseres is hierop geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft op 10 april 2001 het onderzoek gesloten.
II. Feiten
Eiseres is op 23 maart 2001 staande gehouden op grond van artikel 19 lid 2 Vw 1965 toen zij in de Korte Kolksteeg te Amsterdam werkzaam was als prostituee. Tezamen met eiseres werd nog een illegale prostituee aangehouden.
III. Standpunten van partijen
Eiseres heeft aangevoerd dat er geen sprake was van concrete aanwijzingen van illegaal verblijf voorafgaand aan de staandehouding, waardoor de staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig waren. Daarnaast
stelt zij, zich beroepend op het gelijkheidsbeginsel, dat de bewaring diende te worden opgeheven toen de bewaring van de vrouw die tegelijk met haar en onder dezelfde omstandigheden is staande gehouden werd opgeheven.
Verweerder heeft gesteld dat de staandehouding van eiseres rechtmatig was nu er sprake was van concrete aanwijzingen van illegaal verblijf: eiseres kon geen paspoort tonen en gaf aan ook niet over een paspoort te beschikken. De
verbalisanten waren bevoegd eiseres te vragen zich te legitimeren op grond van artikel 151a van de Gemeentewet, nu eiseres als prostituee werkzaam was.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel gaat volgens verweerder niet op. De persoon die tegelijk met eiseres is staande gehouden bleek na de inbewaringstelling minderjarig te zijn, zodat reeds hierom al geen sprake is van
gelijke gevallen.
IV. Toepasselijk recht.
Nu de staandehouding van eiseres is geschied op 23 maart 2001, derhalve voor de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001, zal deze staandehouding worden getoetst aan de Vw 1965.
V. Overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank zal de vraag beantwoorden of de staandehouding en daarmee de daaropvolgende oplegging van de maatregel van bewaring rechtmatig was. Daartoe dient te worden gekeken naar artikel 151a van de Gemeentewet jo artikel 6.9 van
de Algemene Plaatselijke Verordening van gemeente Amsterdam (APV) en artikel 5:13 van de Awb.
Ingevolge artikel 151a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn ambtenaren, die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, bevoegd van degene
die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. Artikel 6:9, derde lid, aanhef
en onder c, van de APV bepaalt dat de exploitant en de beheerder van een (besloten) prostitutiebedrijf in het bijzonder verplicht zijn erop toe te zien dat uitsluitend prostituees werkzaam zijn die in het bezit zijn van een geldige
verblijfstitel, dan wel voor wie de exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Arbeid Vreemdelingen.
Op grond van artikel 5:13 van de Awb maakt een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruikt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Uit de Memorie van Toelichting op deze bepaling volgt dat
deze bevoegdheden slechts mogen worden uitgeoefend jegens personen die zijn betrokken bij activiteiten waarop krachtens de betrokken wettelijke regeling moet worden toegezien (TK 23700, nr. 3, pag. 141).
In het door de verbalisanten (tevens ambtenaren in de zin van artikel 151a van de Gemeentewet, zogenoemde zedencontroleurs) op 23 maart 2001 opgemaakte proces verbaal is gerelateerd dat de verbalisanten zich in de Korte Kolksteeg te
Amsterdam bevonden en aldaar eiseres "achter een raam" waarnamen en voorts: "Ter controle op de juiste naleving van de bepalingen gesteld ten aanzien van raambordelen (..) in de APV alsmede ter controle van de juiste naleving van
de bepalingen bij of krachtens de Vreemdelingenwet werd van eiseres gevorderd inzage te geven in een document waaruit haar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kon worden afgeleid."
Noch uit de processen-verbaal van de verbalisanten, noch uit de nadere inlichtingen van verweerder blijkt dat de controle gericht is geweest op de naleving van de APV, in het bijzonder artikel 6:9 APV, door de exploitant, zodat het
er voor moet worden gehouden dat de exploitant niet in de controle is betrokken en dat er geen verdere actie in de richting van de exploitant is ondernomen.
Uit de aangehaalde bepalingen volgt dat de bevoegdheid van artikel 151a, tweede lid, van de Gemeentewet tot het inzage vorderen van (kortweg) identiteitspapieren aan de controlerend ambtenaren is gegeven met het oog op de controle
van de exploitant op het naleven van artikel 6:9 APV.
Nu derhalve in casu de controlebevoegdheid is aangewend voor een ander doel (het controleren van prostituees op illegaal verblijf) dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven ( het controleren van de exploitant op naleving van de
bepalingen in de APV) is van deze bevoegdheid ten onrechte gebruik gemaakt. Uit de genoemde bepalingen kan geen algemene bevoegdheid tot het vorderen van inzage in identiteitspapieren en geen algemene bevoegdheid tot het controleren
van de verblijfsstatus van prostituees worden afgeleid; deze bevoegdheden bestaan slechts voorzover de exploitant wordt gecontroleerd in de wijze van uitoefenen van zijn bedrijf.
Uit het voorgaande volgt dat de staandehouding van eiseres niet rechtmatig heeft plaatsgevonden. Nu er anderszins geen concrete aanwijzingen van illegaal verblijf waren kon ook niet op een andere grond tot het staande houden van
eiseres worden overgegaan.
Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 10 april 2001.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiseres op een
politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en f 150,- per dag dat eiseres in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in
totaal f 3.200,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 10 april 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot f 3.200,- (zegge: tweeëndertighonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot f 1.420,- (zegge: veertien honderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 april 2001, in tegenwoordigheid van, L. Fernández Ferreiro, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: ML
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage).