ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1771
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding en bewaring van prostituee in Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de rechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van eiseres, een prostituee, die op 23 maart 2001 was aangehouden. Eiseres werd staande gehouden op basis van artikel 19, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) door verbalisanten die gebruik maakten van hun controlebevoegdheid op grond van artikel 151a van de Gemeentewet en artikel 6:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. De verbalisanten vroegen eiseres om inzage in documenten die haar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie konden aantonen. De rechtbank oordeelde dat de controlebevoegdheid onterecht was aangewend, omdat deze was gericht op het controleren van prostituees op illegaal verblijf, terwijl de bevoegdheid was bedoeld voor het controleren van de exploitant van het prostitutiebedrijf.
De rechtbank concludeerde dat de staandehouding van eiseres niet rechtmatig was, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf voorafgaand aan de staandehouding. Eiseres had geen paspoort kunnen tonen en gaf aan geen paspoort te bezitten, maar dit volstond niet als rechtvaardiging voor de staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheden van de verbalisanten slechts mochten worden uitgeoefend in het kader van de controle van de exploitant en niet voor het controleren van de verblijfsstatus van prostituees.
Als gevolg van deze onrechtmatige staandehouding werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank beval de opheffing van de bewaring, die inging op 10 april 2001, en kende eiseres een schadevergoeding toe van f 3.200,- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die werden begroot op f 1.420,-. Deze uitspraak werd gedaan door rechter M. Lolkema en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier L. Fernández Ferreiro.