ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1770

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/6731
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeneming van vreemdeling in het kader van bewaring en uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, die op 2 februari 2001 was overgedragen aan de Vreemdelingendienst na een strafrechtelijke aanhouding. De vreemdeling, bijgestaan door zijn advocaat, heeft beroep ingesteld tegen de bewaring, die op 2 februari 2001 om 16:55 uur werd bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling tussen 16:30 uur en 16:55 uur zonder geldige titel was vastgehouden, maar oordeelde dat deze korte periode van onrechtmatige vrijheidsbeneming niet tot schade had geleid. De rechtbank benadrukte dat de tijd was gebruikt om de vreemdeling in het bijzijn van een raadsman te horen, wat in het belang van de vreemdeling was.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de vreemdeling, die gebruik maakte van valse documenten en meerdere aliassen, een vluchtgevaar vormde. De rechtbank oordeelde dat de werkwijze van de autoriteiten met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling voldoende voortvarend was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de bewaring onrechtmatig maakten. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangen van de vreemdeling niet onredelijk waren geschaad.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep instellen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/6731 VRONTO GC
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1975 te Warri,
van Nigeriaanse nationaliteit,
alias A,
geboren op [...] 1977 te Benin City,
van Nigeriaanse nationaliteit,
alias A,
geboren op 15 augustus 1975 te Nigeria,
van Nigeriaanse nationaliteit
alias A,
geboren op [...] 1978,
van Liberiaanse nationaliteit,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle.
Namens de vreemdeling heeft mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, op 15 februari 2001 beroep ingesteld tegen de bewaring, bevolen op 2 februari 2001, en verzocht om schadevergoeding.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. Seth Paul voornoemd, op 27 februari 2001 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de heer N. van Mourik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Op 31 januari 2001 is de vreemdeling strafrechtelijk aangehouden op grond van van artikel 231, Wetboek van Strafrecht. Aansluitend op het strafrechtelijk voortraject is de vreemdeling op 2 februari 2001 omstreeks 16:30 uur
overgedragen aan de vreemdelingendienst. Na op 2 februari 2001 om 16:40 uur te zijn gehoord in verband met artikel 26 Vw, is de vreemdeling diezelfde dag om 16:55 uur in bewaring gesteld.
Het bevel tot bewaring van 2 februari 2001 is gegeven in aansluiting op een strafrechtelijke vrijheidsbeneming, nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert,
zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw).
Ter zitting is namens de vreemdeling aangevoerd dat hij op basis van een onjuist artikel, te weten artikel 231, tweede lid, Wetboek van Strafrecht in plaats van artikel 225, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, in verzekering is
gesteld. De inverzekeringstelling heeft derhalve niet rechtmatig plaatsgevonden, reden waarom ook de daarop volgende vreemdelingenrechtelijke bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De rechtbank overweegt dat aan de inverzekeringstelling per abuis artikel 231 in plaats van artikel 225, Wetboek van Strafrecht, ten grondslag is gelegd. Weliswaar betreft dit een formeel gebrek, echter de rechtbank is van oordeel
dat de vreemdeling hierdoor niet in haar belangen is geschaad nu de vreemdeling zich heeft gelegitimeerd met de verblijfsvergunning en niet met een reisdocument en haar reeds tijdens de aanhouding duidelijk moet zijn geweest, dan
wel duidelijk had kunnen zijn geweest, op basis waarvan zij in verzekering werd gesteld. Voorts heeft zij dit kunnen begrijpen uit de context van de vermeldingen in de processen-verbaal.
Anders dan door de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat een expliciete verklaring van geen bezwaar tegen uitzetting van de vreemdeling, afkomstig van het Openbaar Ministerie, in het
thans voorliggende geval niet vereist is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheid dat de vreemdeling is overgedragen aan de Vreemdelingendienst kan worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie geen
bezwaar heeft tegen uitzetting.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting betoogd dat de vreemdeling 25 minuten zonder geldige titel van zijn vrijheid beroofd is geweest, nu de vreemdeling op 2 februari 2001 om 16:30 uur na afhandeling van het
strafrechtelijk gedeelte aan de Vreemdelingendenst is overgedragen, echter eerst om 16:55 uur in bewaring is gesteld. De vreemdeling had ofwel dienen te worden opgehouden in de zin van artikel 19, tweede lid, Vw, ofwel aansluitend
op de overdracht in bewaring dienen te worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de vreemdeling in de periode tussen het moment van overdracht aan de Vreemdelingendienst en het tijdstip van de inbewaringstelling weliswaar zonder geldige titel is vastgehouden, echter de vreemdeling
is door deze handelwijze niet in haar belangen geschaad nu deze tijdsspanne uitsluitend en alleen is aangewend om in het bijzijn van een raadsman de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling te horen. Van 16:30 uur tot 16:40
is gewacht op de komst van de advocaat, waarna om 16:40 uur de vreemdeling is gehoord alvorens om 16:55 uur in bewaring te worden gesteld. De rechtbank tekent hierbij voorts nog aan dat de vrijheidsberoving zonder dat daarvoor een
geldige titel bestond van beperkte duur was.
Gelet op het bovenstaande en ook overigens zijn de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring iniet onrechtmatig.
Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De vrees is gerechtvaardigd dat de vreemdeling, wiens identiteit niet vaststaat en die geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de reeds gelaste uitzetting zal onttrekken. De
rechtbank laat daarbij wegen dat de vreemdeling doelbewust gebruik heeft gemaakt van een valse danwel vervalste verblijfsvergunning, heeft verklaard in Spanje asiel te hebben aangevraagd terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat dit
niet het geval is, gebruik heeft gemaakt van meerdere aliassen en niet bereid is mee te werken aan haar uitzetting naar Nigeria.
Naar het oordeel van de rechtbank is de werkwijze van verweerder met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling voldoende voortvarend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder een dactyloscopisch onderzoek en een
onderzoek in Spanje heeft verricht. Voorts blijkt uit de door verweerder voorafgaand aan de zitting toegezonden telefoonnotitie d.d. 23 februari 2001 dat op 20 februari 2001 een aanvraag is ingediend voor een presentatie bij de
Nigeriaanse autoriteiten. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven er naar te streven de vreemdeling op korte termijn in aanmerking te laten komen voor een voorpresentatie, waarbij verweerder de kanttekening heeft geplaatst
daarbij afhankelijk te zijn van de ambassade. Verweerder acht voorpresentatie van de vreemdeling rond 5 april 2001 waarschijnlijk.
Dit brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. drs. H.F.J.M. Schröder in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in artikel 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle.
----------------
Afschrift verzonden: 6 maart 2001