ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1765

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4128
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van Afghaanse nationaliteit met vrees voor vervolging door de Taliban

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 februari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had eerder aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waren afgewezen. Eiser vreesde voor vervolging door de Taliban vanwege de functies die zijn broers onder het communistische regime hadden bekleed. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser had ondervonden van de Taliban in ernstiger mate waren toegenomen, wat duidt op een begin van vervolging. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de aanvragen door de IND onvoldoende was gemotiveerd en dat eiser wel degelijk gegronde redenen had om te vrezen voor vervolging.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht aan eiser diende terug te betalen en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/4128 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1975,
verblijvende te B,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9802.26.8078,
eiser,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 27 februari 1998 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 2 december 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Wel is aan eiser een
voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 23 december 1998 bezwaar gemaakt. Op 9 december 1999 is eiser door een ambtelijke commissie gehoord. Bij beschikking van 25 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 21 maart 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 februari 2001. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eisers oudste broer was onder het voormalige communistische regime en de Mudjaheddin als piloot in de rang van luitenant-kolonel
werkzaam bij de luchtmacht. Een andere broer was in deze periode als beroepsmilitair in de rang van majoor werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Omdat zij vreesden voor vervolging van de zijde van de Taliban vanwege hun functies
zijn zij voor de verovering van Kabul door de Taliban op 2 oktober 1996 naar Pakistan gevlucht. Ook twee andere oudere broers van eiser zijn Afghanistan ontvlucht. Eiser is achtergebleven om voor zijn zieke vader en, na diens dood
op 23 maart 1997, voor zijn moeder te zorgen. Op 6 november 1996 hebben leden van de Taliban een inval gedaan in de ouderlijke woning op zoek naar eisers twee oudste broers. Eiser en zijn familie hebben ontkend te weten waar de
broers verbleven. Twee maanden later zijn de Taliban teruggekeerd en hebben zij opnieuw naar de verblijfplaats van eisers broers gevraagd. Eiser is daarbij mishandeld. In totaal zijn de Taliban nog drie maal teruggeweest om naar
eisers broer te vragen, waarbij eiser iedere keer is mishandeld. De laatste keer, op 10 januari 1998, hebben de Taliban eiser ernstig mishandeld en gedreigd hem mee te nemen. Slechts nadat eisers moeder hen had gesmeekt eiser niet
mee te nemen en zij had beloofd de verblijfplaats van eisers broers te achterhalen zijn de Taliban weer vertrokken. Eiser is daarop zijn land ontvlucht.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiser in Afghanistan voor vervolging te vrezen heeft. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser ondanks herhaalde vragen slechts summiere informatie heeft
verstrekt met betrekking tot de functies en werkzaamheiden van zijn oudste broers, terwijl dat -gezien het feit dat eiser zijn aanvragen voor een groot deel hierop baseert- wel van hem mocht worden verwacht. Dit doet afbreuk aan de
geloofwaardigheid van de door eiser afgelegde verklaringen. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat, ook indien uitgegaan moet worden van de geloofwaardigheid van eisers relaas, niet aannemelijk is dat eisers broers door de Taliban
als belangrijk tegenstander worden beschouwd. Blijkens de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken worden voormalige communisten of militairen in beginsel niet door de Taliban vervolgd, tenzij zij tot de top van de
voormalige communistische partij behoorden of onislamitisch gedrag hebben vertoond. Daarvan is niet gebleken. Nu eiser bovendien niet heeft kunnen aangeven om welke reden de Taliban belangstelling zouden hebben voor zijn broers is
niet aannemelijk dat hijzelf vanwege zijn broers voor vervolging te vrezen zou hebben.
Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het traumata-beleid.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet als vluchteling is toegelaten. In het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat hij zoveel mogelijk details over de werkzaamheden van zijn broers heeft verstrekt, maar
dat gezien zijn leeftijd en scholing destijds niet meer van hem kan worden verwacht. Eiser kan niet worden verweten dat hij geen inzicht heeft in de beweegredenen van de Taliban om zijn broers te zoeken dan wel waarom zij hem niet
reeds bij de eerste inval hebben meegenomen. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij vanwege zijn moeder is achtergebleven en niet meteen zijn land is ontvlucht.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal
aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser kan worden uitgegaan. Het relaas van eiser is consistent en voldoende geconcretiseerd. Eiser heeft duidelijk aangegeven
welke (militaire) functies zijn oudere broers onder het communistische bewind hebben bekleed. Dat hij niet uitputtend over de werkzaamheden van zijn broers kan verklaren en niet volledig op de hoogte is van bepaalde feiten (zoals de
naam van de regimenten waarin zijn broers dienden of de naam van hun bevelhebbers) doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid. Van een (veel) jongere broer kan bezwaarlijk worden verwacht dat hij van al deze details op de hoogte is.
Gezien de functies die eisers broers onder het communistische bewind hebben bekleed is zeer wel aannemelijk dat zij in de negatieve belangstelling van de Taliban zijn geraakt en dat de Taliban om die reden naar hen op zoek is.
Daarbij doet naar het oordeel van de rechtbank niet terzake of het uiteindelijke doel van de Taliban de bestraffing of de inlijving van eisers broers is geweest. Niet valt uit te sluiten dat eiser door de voortdurende weigering van
zijn familie om over de verblijfplaats van eisers broers te verklaren uiteindelijk ook zelf voor vervolging van de zijde van de Taliban te vrezen zou hebben. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de problemen die eiser van de
Taliban heeft ondervonden in toenemende mate ernstiger en bedreigender zijn geworden, zodat sprake lijkt te zijn van tenminste een begin van vervolging.
Gezien het voorgaande berust de bestreden beschikking in strijd met artikel 3:46 Awb op een ontoereikende motivering, zodat het beroep gegrond is. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met
inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
3 BESLISSING
De rechtbank
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt de bestreden beschikking;
* draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
* wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad f50,-- aan eiser dient terug te betalen;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad f1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. van Bruggen als griffier op 28 februari 2001.
-----------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 28 februari 2001