ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1764
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser uit Afghanistan
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2001 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser, lid van de Hazara-bevolkingsgroep. De eiser had aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De rechtbank oordeelde dat leden van de Hazara-bevolkingsgroep niet automatisch als vluchteling worden erkend, maar dat er wel gegronde redenen voor vervolging moeten zijn. De eiser voerde aan dat hij in Afghanistan werd gediscrimineerd en mishandeld door de Taliban, maar de rechtbank concludeerde dat er geen voldoende bewijs was voor een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank stelde vast dat de discriminatie die de eiser had ervaren niet voldeed aan de criteria voor vervolging zoals gedefinieerd in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser ondervonden moeilijkheden niet zodanig waren dat deze als vervolging konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvragen van de eiser af, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor het vergoeden van griffierechten of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Depping, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.