ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1756

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2921
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker en zelfredzaamheid in China

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een zestienjarige Chinese, eiseres, die sinds haar elfde jaar zelfstandig heeft moeten overleven. Eiseres heeft in Nederland asiel aangevraagd, maar haar verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA) omdat zij in staat wordt geacht om zich zelfstandig te redden in China. De rechtbank oordeelt dat eiseres, die in Nederland is aangekomen op 1 december 1998, voldoende ervaring heeft opgedaan om zelfstandig te functioneren, gezien haar arbeidservaring in China en haar leeftijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden waaronder eiseres in China heeft geleefd, niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij bij terugkeer in China een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verkrachtingen die eiseres heeft meegemaakt na haar vertrek uit China geen beletsel vormen voor haar terugkeer. De rechtbank heeft de beslissing van de Staatssecretaris om geen vergunning tot verblijf te verlenen, bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2001, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/2921 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
verblijvende te B,
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer 9812.08.8062,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.J. de Jong, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 9 december 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 2 juni 1999, uitgereikt op 17 juni 1999, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen
vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 juli 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 4 februari 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 2 maart 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 januari 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.B. Langius.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Het relaas van eiseres komt op het volgende neer. Haar moeder is overleden toen zij twee jaar oud was en haar vader in 1993, toen zij elf jaar oud was. Daarna heeft zij door bedelen in haar levensonderhoud voorzien, totdat zij
in de zomer van 1997 als afwashulp in het eethuis van meneer C op het platteland nabij D is gaan werken. Door de echtgenote en de twee dochters van meneer C werd zij gepest en uitgescholden. Op een dag zei een klant, meneer E, dat
hij haar naar een plaats kon brengen waar niemand haar sloeg en waar zij niet hoefde te bedelen. Op 14 september 1998 is zij samen met meneer E met de trein vertrokken. In de daaropvolgende maanden is zij per trein door haar
onbekende landen getrokken. Op 1 december 1998 is zij Nederland binnengereisd.
Meneer E heeft haar eenmaal verkracht. Zij weet niet in welk land dat was. Na aankomst in Nederland zijn zij en meneer E door een andere Chinees opgehaald en naar een woning gebracht. Ook deze man heeft haar verkracht. Zij is
vervolgens het huis ontvlucht. Twee Chinese jongens die zij op straat tegenkwam, hebben haar geholpen om bij het aanmeldcentrum te komen.
2.3 Ter zitting heeft eiseres gesteld geen bezwaren te hebben tegen de weigering haar als vluchteling toe te laten. Het beroep is derhalve beperkt tot de vraag of aan eiseres een vergunning tot verblijf had dienen te worden
verleend.
2.4 In het aanvullend beroepschrift heeft eiseres gewag gemaakt van strijdigheid van de bestreden beschikking met het internationaal verdrag inzake de bescherming van de rechten van het kind. Ter zitting heeft eiseres dit bezwaar
ingetrokken. Het bezwaar behoeft geen bespreking.
2.5 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.6 Met verweerder acht de rechtbank het merkwaardig dat eiseres op een groot aantal punten vage verklaringen aflegt. Wat er echter ook zij van de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres, het is niet aannemelijk dat eiseres bij
gedwongen verwijdering naar China een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
bescherming beoogt te bieden. Dat het bestaan van eiseres in China wellicht zwaar is geweest, vormt hiervoor onvoldoende aanwijzing. De verkrachtingen waarvan zij stelt het slachtoffer te zijn geworden, hebben plaatsgevonden na haar
vertrek uit China en kunnen geen beletsel zijn voor haar terugkeer naar dat land.
Aan artikel 3 EVRM kan eiseres derhalve geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen ontlenen.
2.7 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van andere klemmende redenen van humanitaire aard die eiseres aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.8 Eiseres heeft gesteld in aanmerking te komen voor toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker.
Het beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niet in aanmerking komen voor erkenning als vluchteling of voor verblijf om andere redenen van klemmende humanitaire aard, is door verweerder in TBV 1996/1
opgenomen. Volgens dit beleid wordt bij de beoordeling of verwijdering van de minderjarige verantwoord is te achten, onderzocht of in het land van herkomst adequate opvang voorhanden is.
Zoals de Rechtseenheidskamer in haar uitspraak van 3 juli 1997 (Awb 97/3056) heeft geoordeeld kan op het vereiste van adequate opvang slechts een uitzondering worden gemaakt in die gevallen waarin boven elke redelijke twijfel
verheven is dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker zich in het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staande zal kunnen houden. Daarbij moet betekenis worden toegekend aan de leeftijd van de
betrokkene, aan de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker zich zelfstandig moest gaan redden en de situatie waarin hij verkeerde.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van eiser op goede gronden afgeweken van het door hem gevoerde beleid. Eiseres heeft zich vanaf 1993, toen zij elf jaar oud was, noodgedwongen zelfstandig moeten
redden omdat zij vanaf dat moment wees was. Aanvankelijk deed zij dit door te bedelen. Voorafgaand aan haar vertrek heeft eiseres echter ruim een jaar lang gewerkt tegen kost en inwoning. Daardoor is zij, gelet op artikel 11 van het
Chinees Burgerlijk Wetboek, handelingsbekwaam geworden. Gelet hierop kon verweerder tot het standpunt komen dat boven alle redelijke twijfel verheven is dat eiseres, die bij binnenkomst in Nederland zestien jaar en negen maanden oud
was, in staat kan worden geacht zich in China zelfstandig staande te houden zonder hulp of opvang van anderen. Voorzover de omstandigheden waarin zij in haar levensonderhoud moest voorzien als slecht dienen te worden aangemerkt, is
van belang dat zij in staat was daar verbetering in te brengen door elders in China een dienstbetrekking te zoeken. De omstandigheid dat de minderjarige in dit geval van het vrouwelijke geslacht is, brengt hierin, anders dan eiseres
ter zitting heeft betoogd, geen verandering.
2.10 Verweerder heeft aldus terecht geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker.
2.11Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiseres een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.12 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.13 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M. van Schuijlenburg in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2001.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 27 februari 2001