1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde mvv. Eisers kunnen geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake gezinshereniging, neergelegd in hoofdstuk B1 onder 5 van
de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Daartoe voert verweerder aan dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent in 1992 is verbroken. De opname in het gezin van I kan niet als tijdelijk worden beschouwd. Referent verblijft
immers sedert 15 september 1992 in Nederland, maar heeft pas op 10 september 1999 een poging ondernomen om eisers te laten overkomen. Niet is gebleken dat referent de intentie had om eisers spoedig te laten overkomen, aangezien hij
toestemde in een huwelijk met een vrouw die niet mee wilde werken aan de overkomst van eisers naar Nederland.
Niet is aangetoond dat referent gedurende de periode van 1992 tot 1996 ten behoeve van eisers geld naar Ghana heeft overgemaakt. Ten aanzien van de overgelegde bewijzen over 1996 tot en met 2000 is onduidelijk in hoeverre het door
referent overgemaakte geld daadwerkelijk is aangewend als financiering van de kosten van levensonderhoud van eisers.
Niet is gebleken dat aan eisers wegens overige klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande moet worden toegestaan. Niet aannemelijk is geworden dat eisers zich thans in een schrijnende situatie bevinden en er geen
opvang in Ghana voor hen is. Eisers verblijven na het vertrek van I in het gezin van J. Niet is gebleken dat eisers thans niet meer in dit gezin (kunnen) verblijven of dat hun situatie bij J als zeer schrijnend moet worden
aangemerkt. Hierbij is van belang dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er geen andere opvangmogelijkheden voor eisers in het land van herkomst aanwezig zijn. Er is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder vanwege haar
psychische situatie niet in staat zou zijn om de zorg voor eisers op zich te nemen nu er geen andere objectieve bewijzen zijn overgelegd dan drie - ongelegaliseerde - verklaringen van het Regional Hospital te Koforidua, gedateerd 25
september 1999, 28 september 1999 en 9 juni 2000. Aan laatstgenoemde verklaringen kan in verband met daarin vermelde onduidelijkheden geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Er is door de gemachtigde geen verklaring
overgelegd van de Nederlandse ambassade met daarin een beschrijving van de situatie van eisers, terwijl de gemachtigde telefonisch op 10 mei 2000 heeft aangevoerd dat een dergelijke verklaring zou worden overgelegd.
Zelfs indien de moeder niet in staat zou zijn de zorg voor eisers op zich te nemen, wordt opgemerkt dat er nog twee (half)zussen en een (half)broer in Ghana woonachtig zijn.
Niet is gebleken van pogingen om eisers in de gezinnen van deze (half)zussen en (half)broer op te laten nemen. Referent kan vanuit Nederland bijdragen in de kosten van levensonderhoud. Overigens is voorts nog gebleken dat er nog een
tante en een oma van eisers in het land van herkomst woonachtig zijn.
De weigering aan eisers verblijf toe te staan is niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van een objectieve belemmering,
nu niet vaststaat dat het voor referent, die thans de Nederlandse nationaliteit bezit, onmogelijk is om zich weer in Ghana te vestigen om aldaar het familie- of gezinsleven met eisers uit te oefenen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er in het bestreden besluit niets is opgemerkt over het verzoek van de gemachtigde om in het land van herkomst een onderzoek te verrichten naar de situatie van de kinderen,
hetgeen betekent dat aan een dergelijk onderzoek geen belang werd gehecht.