ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1752

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/13078 VRONTO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduring van vreemdelingenbewaring na zes maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 april 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van vreemdelingenbewaring van eiser, A, geboren in 1969 en van Congolese nationaliteit. Eiser was sinds 2 oktober 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft meerdere keren beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, waarbij hij aanvoerde dat hij meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring verbleef en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de beroepen van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat na zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld doorgaans zwaarder weegt dan het belang van de Staat om de bewaring voort te zetten. Echter, in dit geval was er zicht op uitzetting, aangezien de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging had aangegeven dat er vanaf medio april 2001 laissez-passers zouden worden verstrekt. Dit, in combinatie met de toezegging dat een laissez-passer voor eiser zou worden verstrekt, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarendheid had betracht bij het voorbereiden van de uitzetting van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Lolkema en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.J. Wientjes. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/13078 VRONTO
inzake: A, geboren op [...] 1969, van (gestelde) Congolese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. M.L. Yu, advocaat te Amsterdam
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.H. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 2 oktober 2000 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eiser heeft op 3 oktober 2000 en op 18 december 2000 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging dan wel de
voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Deze beroepen zijn bij uitspraken van 31 oktober 2000 en 11 januari 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 2 april 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van
schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 april 2001. De gemachtigde van eiser is, na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring verblijft, dat de voortduring van de bewaring in strijd is met het recht en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken
belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Verweerder betracht niet de nodige voortvarendheid bij het identiteitsonderzoek. Voorts is er geen zicht op uitzetting en zal de uitzetting niet binnen redelijke termijn
worden gerealiseerd.
Verweerder heeft aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er door eiser geen gronden zijn aangevoerd. Mocht de rechtbank besluiten het beroep wel ontvankelijk te verklaren, dan is verweerder van
oordeel dat het beroep ongegrond is. Daartoe heeft verweerder het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er heeft een schriftelijke presentatie bij de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging plaatsgevonden in november 2000. In januari 2001 heeft daarop een presentatie in persoon plaatsgevonden. Door de Congolese autoriteiten is naar
aanleiding van de presentatie in persoon in januari 2001 een laissez-passer toegezegd. Vervolgens is er op 31 januari 2001 en op 25 februari 2001 een vlucht aangevraagd en is er een vlucht geboekt voor 17 maart 2001. De toegezegde
laissez-passer is nog niet afgegeven in verband met de omstandigheden in de Democratische Republiek Congo en vanwege veranderingen op de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging. De vlucht is derhalve geannuleerd. De Congolese
diplomatieke vertegenwoordiging heeft verklaard dat medio april, begin mei weer laissez-passer worden verstrekt. Voorts is eiser bij besluit van 25 januari 1999 ongewenst verklaard. Gelet hierop is de voortzetting van de
vreemdelingenbewaring niet onrechtmatig.
De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst oordeelt de rechtbank dat het door eiser ingestelde beroep ontvankelijk is.
Het door verweerder aangevoerde mist feitelijke grondslag, omdat er - hoewel summier - wel gronden zijn aangevoerd. De rechtbank merkt echter op dat ter zitting evenwel is gebleken dat het in deze zaak wenselijk zou zijn geweest als
de gemachtigde van eiser het beroepschrift was komen toelichten.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat eiser reeds eerder beroep heeft ingesteld tegen de oplegging en de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient de rechtbank te beoordelen of de voortduring van die maatregel
nog steeds gerechtvaardigd is te achten.
Gelet op hetgeen verweerder in het voorgaande heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid ter hand neemt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voorts zicht op uitzetting op korte termijn. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser verblijft reeds meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring. Bij de beoordeling van
de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser
bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang
van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank
van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). Deze situatie doet zich hier voor, aangezien eiser ongewenst is verklaard en aangezien waarschijnlijk is dat eiser, gelet op de verklaring van de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging dat
vanaf medio april, begin mei laissez-passer zullen worden verstrekt en gelet op de toezegging naar aanleiding van eisers presentatie in januari 2001 dat een laissez-passer ten behoeve van eiser zal worden verstrekt, op korte termijn
zal worden verwijderd.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het
beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.
Afschrift verzonden op: 20 april 2001
Conc.: RW
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.