ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1752
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en voortduring van vreemdelingenbewaring na zes maanden
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 april 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortduring van vreemdelingenbewaring van eiser, A, geboren in 1969 en van Congolese nationaliteit. Eiser was sinds 2 oktober 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft meerdere keren beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, waarbij hij aanvoerde dat hij meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring verbleef en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de beroepen van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat na zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld doorgaans zwaarder weegt dan het belang van de Staat om de bewaring voort te zetten. Echter, in dit geval was er zicht op uitzetting, aangezien de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging had aangegeven dat er vanaf medio april 2001 laissez-passers zouden worden verstrekt. Dit, in combinatie met de toezegging dat een laissez-passer voor eiser zou worden verstrekt, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de voortzetting van de bewaring gerechtvaardigd was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarendheid had betracht bij het voorbereiden van de uitzetting van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Lolkema en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.J. Wientjes. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.