ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1751
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van bewaring van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling, die in bewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, geboren in 1976 en van Kazachstaanse nationaliteit, werd op 8 april 2001 in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling langer dan zes uur was opgehouden voor verhoor, wat resulteerde in een periode van 27 minuten waarin hij zonder geldige titel van zijn vrijheid was beroofd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze schending van de waarborgen in het strafrechtelijke voortraject niet automatisch leidt tot de conclusie dat de vreemdelingenrechtelijke ophouding en latere bewaring onrechtmatig zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de duur van de titelloze vrijheidsontneming beperkt was en dat er geen bewijs was dat de reden voor de overdracht aan de vreemdelingendienst pas in de laatste periode van de strafrechtelijke ophouding was ontstaan.
De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte, aangezien de vreemdeling geen geldige titel tot verblijf had en er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, ondanks dat de presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst nog niet had plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder dat er aanleiding was om de opheffing van de maatregel te bevelen.