ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/12893 VRONTO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en bewaring van vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een vreemdeling van Sierraleoonse nationaliteit. Eiser is in de afgelopen twee jaar meerdere malen in bewaring gesteld in het kader van zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tweemaal is gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Sierra Leone en eenmaal bij die van Ghana, maar dat geen van deze presentaties heeft geleid tot de afgifte van een laissez-passer. Eiser is ook tweemaal gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten, die eveneens geen aanvraag voor een laissez-passer in behandeling hebben genomen. De rechtbank oordeelt dat, gezien de herhaalde negatieve uitkomsten van de presentaties en het gebrek aan aanknopingspunten voor vervolgstappen, er geen reëel zicht op uitzetting meer is. De rechtbank heeft verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet in de gelegenheid gesteld om zich te beraden op vervolgstappen, omdat er geen nieuwe aanknopingspunten zijn aangedragen. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 13 april 2001. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op ƒ 1.420,-. De uitspraak is gedaan door rechter M. Lolkema en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier M.J. Wientjes.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/12893 VRONTO
inzake: A, geboren op [...] 1978, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.H. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 21 januari 2001 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 1965 in bewaring gesteld. Eiser heeft op 22 januari 2001 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de
vrijheidsontnemende maatregel. Dit beroep is bij uitspraak van 14 februari 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 maart 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd
alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 april 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
Eiser is eerder op 30 april 1999 op grond van artikel 6 van de Vw 1965 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Bij uitspraak van 21 mei 1999 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Nieuwersluis, het
hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder eisers uitzetting voldoende voortvarend ter hand nam. Bij uitspraak van 18 augustus 1999 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Nieuwersluis het door
eiser ingestelde beroep tegen de voortduring van de maatregel eveneens ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting werkte en dat het zicht op uitzetting
ontbrak. Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken wanneer de vreemdelingenbewaring is opgeheven. In het dossier bevindt zich evenwel een bericht van verwijdering (model D39) van 16 september 1999 waaruit blijkt dat eiser is
aangezegd het land te verlaten.
Op 10 augustus 2000 is eiser wederom in bewaring gesteld. Deze maatregel is op 16 augustus 2000 opgeheven.
Eiser is vervolgens op 6 oktober 2000 op grond van artikel 26 van de Vw 1965 in bewaring gesteld. Het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van verweerder tot oplegging van deze vrijheidsontnemende maatregel is bij
uitspraak van 31 oktober 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Presentaties bij de autoriteiten van Sierra Leone en Ghana hadden geresulteerd in verklaringen van respectievelijk 14 mei 1999 en 18 augustus
1999, waaruit kan worden afgeleid dat deze autoriteiten van deze landen eiser niet als onderdaan beschouwen. Van een presentatie bij de autoriteiten van Nigeria was op dat moment nog geen resultaat bekend. De rechtbank oordeelde dat
vooralsnog niet gebleken was dat een reëel perspectief op uitzetting ontbrak. De rechtbank overwoog daarbij dat verweerder in de gelegenheid diende te worden gesteld na te gaan bij welke autoriteiten eiser nog kon worden
gepresenteerd. Het door eiser ingestelde beroep van 18 december 2000 tegen de voortduring van deze vrijheidsontnemende maatregel werd bij uitspraak van 29 december 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard, omdat
er naar het oordeel van de rechtbank op dat moment geen reëel zicht op uitzetting meer was. Eiser was op 22 november 2000 opnieuw bij de Sierraleoonse autoriteiten gepresenteerd en het resultaat was wederom negatief. Twee weken vóór
de zittingsdatum had verweerder tijdens een gehoor weliswaar een aantal telefoonnummers gevonden waarvan verweerder wilde onderzoeken of daarin nieuwe aanknopingspunten waren gelegen ten behoeve van het onderzoek naar eisers
identiteit en nationaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit onderzoek echter niet met voldoende voortvarendheid ter hand genomen. Voortzetting van de bewaring was bij afweging van alle belangen niet meer
gerechtvaardigd te achten.
Het beroep tegen de inbewaringstelling van 21 januari 2001 is vervolgens bij uitspraak van
14 februari 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand nam of omdat een reëel zicht op uitzetting ontbrak. De
rechtbank oordeelde dat, hoewel een eerdere presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten niet tot afgifte van een laissez-passer had geleid, niet kon worden uitgesloten dat een tweede presentatie wel tot een positief resultaat zou
leiden.
Eiser is inmiddels op 12 april 2001 wederom gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze autoriteiten hebben de aanvraag om afgifte van een laissez-passer niet in behandeling genomen.
III. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder onderneemt al twee jaar pogingen om eiser uit te zetten. Eiser is meermalen bij verschillende ambassades gepresenteerd. Nu de presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten op 12 april 2001 wederom niet heeft geleid tot de
afgifte van een laissez-passer moet geconcludeerd worden dat er geen zicht op uitzetting is. Voorts heeft verweerder, door eiser eerst tien weken na de vorige zitting te presenteren bij de Nigeriaanse autoriteiten, niet voortvarend
gehandeld. Verweerder behoeft geen termijn meer te worden gegund voor vervolgstappen. Verweerder had binnen enkele uren nadat duidelijk was geworden dat de tweede presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten geen resultaat had, met
een plan moeten komen. Bovendien zijn de mogelijkheden om eiser uit te zetten uitgeput. Zouden deze mogelijkheden nog bestaan, dan zou dit betekenen dat verweerder eerder niet voortvarend heeft gehandeld.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is wel degelijk voortvarend gehandeld. Al op 28 november 2000 is de presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten aangevraagd. Het resultaat is echter negatief, omdat eiser steeds blijft verklaren dat hij uit Sierra Leone afkomstig
is. Verweerder moet, gelet op het feit dat de presentatie eerst daags voor de zitting heeft plaatsgevonden en het resultaat ervan eerst daags voor de zitting bekend is geworden, een termijn worden gegund om zich te kunnen beraden op
vervolgstappen. Verweerder verklaart geen concreet plan van eventueel te nemen stappen te hebben.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiser heeft reeds eerder beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of voortduring van die maatregel gerechtvaardigd is te achten.
Hoewel niet gezegd kan worden dat verweerder in dit geval niet voortvarend heeft gehandeld, is er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel zicht op uitzetting. Eiser is de afgelopen twee jaren meerdere malen in bewaring gesteld.
Ten behoeve van zijn uitzetting is eiser twee maal bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Sierra Leone en éénmaal bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Ghana gepresenteerd. Geen van beide vertegenwoordigingen hebben de
aanvraag voor een laissez-passer ten behoeve van eiser in behandeling genomen. Eiser is voorts twee maal bij de vertegenwoordiging van Nigeria gepresenteerd. De Nigeriaanse autoriteiten hebben zowel na eisers eerste als na eisers
tweede presentatie, die daags voor de zitting heeft plaatsgevonden, besloten de aanvraag voor een laissez-passer ten behoeve van eiser niet in behandeling te nemen. Gelet op het feit dat dit eerst daags voor de zitting bekend is
geworden, heeft verweerder verzocht om een termijn om zich te kunnen beraden op de vervolgstappen. Verweerder heeft echter niet kunnen aangeven welke aanknopingspunten er zijn voor de te nemen vervolgstappen. In het algemeen is het
zo dat de rechtbank verweerder een termijn gunt om zich te beraden over de te volgen weg. In dit geval echter, waar meerdere presentaties hebben plaatsgevonden bij verschillende diplomatieke vertegenwoordigingen, die geen van alle
hebben geleid tot de afgifte van een laissez-passer ten behoeve van eiser en waar verweerder niet kan aangeven welke aanknopingspunten verweerder nog heeft voor eventuele vervolgstappen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen
plaats meer voor beraad.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf de dag nadat bekend is geworden dat de Nigeriaanse diplomatieke vertegenwoordiging de aanvraag van de laissez-passer van eiser niet in behandeling wenst te
nemen, te weten de dag na 12 april 2001, in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de
opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 13 april 2001.
De rechtbank ziet in het vorenstaande geen aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
Gelet op het vorengaande bestaat er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
IV. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 13 april 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 1.420,- (zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.
Afschrift verzonden op: 20 april 2001
Conc.: RW
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.