Eiser is eerder op 30 april 1999 op grond van artikel 6 van de Vw 1965 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Bij uitspraak van 21 mei 1999 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Nieuwersluis, het
hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder eisers uitzetting voldoende voortvarend ter hand nam. Bij uitspraak van 18 augustus 1999 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Nieuwersluis het door
eiser ingestelde beroep tegen de voortduring van de maatregel eveneens ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting werkte en dat het zicht op uitzetting
ontbrak. Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken wanneer de vreemdelingenbewaring is opgeheven. In het dossier bevindt zich evenwel een bericht van verwijdering (model D39) van 16 september 1999 waaruit blijkt dat eiser is
aangezegd het land te verlaten.
Op 10 augustus 2000 is eiser wederom in bewaring gesteld. Deze maatregel is op 16 augustus 2000 opgeheven.
Eiser is vervolgens op 6 oktober 2000 op grond van artikel 26 van de Vw 1965 in bewaring gesteld. Het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van verweerder tot oplegging van deze vrijheidsontnemende maatregel is bij
uitspraak van 31 oktober 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Presentaties bij de autoriteiten van Sierra Leone en Ghana hadden geresulteerd in verklaringen van respectievelijk 14 mei 1999 en 18 augustus
1999, waaruit kan worden afgeleid dat deze autoriteiten van deze landen eiser niet als onderdaan beschouwen. Van een presentatie bij de autoriteiten van Nigeria was op dat moment nog geen resultaat bekend. De rechtbank oordeelde dat
vooralsnog niet gebleken was dat een reëel perspectief op uitzetting ontbrak. De rechtbank overwoog daarbij dat verweerder in de gelegenheid diende te worden gesteld na te gaan bij welke autoriteiten eiser nog kon worden
gepresenteerd. Het door eiser ingestelde beroep van 18 december 2000 tegen de voortduring van deze vrijheidsontnemende maatregel werd bij uitspraak van 29 december 2000 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard, omdat
er naar het oordeel van de rechtbank op dat moment geen reëel zicht op uitzetting meer was. Eiser was op 22 november 2000 opnieuw bij de Sierraleoonse autoriteiten gepresenteerd en het resultaat was wederom negatief. Twee weken vóór
de zittingsdatum had verweerder tijdens een gehoor weliswaar een aantal telefoonnummers gevonden waarvan verweerder wilde onderzoeken of daarin nieuwe aanknopingspunten waren gelegen ten behoeve van het onderzoek naar eisers
identiteit en nationaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit onderzoek echter niet met voldoende voortvarendheid ter hand genomen. Voortzetting van de bewaring was bij afweging van alle belangen niet meer
gerechtvaardigd te achten.
Het beroep tegen de inbewaringstelling van 21 januari 2001 is vervolgens bij uitspraak van
14 februari 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand nam of omdat een reëel zicht op uitzetting ontbrak. De
rechtbank oordeelde dat, hoewel een eerdere presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten niet tot afgifte van een laissez-passer had geleid, niet kon worden uitgesloten dat een tweede presentatie wel tot een positief resultaat zou
leiden.
Eiser is inmiddels op 12 april 2001 wederom gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze autoriteiten hebben de aanvraag om afgifte van een laissez-passer niet in behandeling genomen.