ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1696

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/4747 VRONTO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en uitzetting van vreemdeling met humanitaire aanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie tot bewaring van eiser, een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. Eiser was op 2 februari 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw) en op 13 februari 2001 uitgezet naar Suriname. Eiser voerde aan dat zijn bewaring onrechtmatig was, omdat hij meer dan tien dagen in een politiecel had verbleven en omdat er een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden was ingediend die niet was ingetrokken.

De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de erkenning van verweerder dat eiser één dag te lang op het politiebureau had verbleven. De rechtbank stelde vast dat de voorgenomen uitzetting op de dag van de overplaatsing naar het huis van bewaring als ondoelmatig moest worden aangemerkt, waardoor het achterwege laten van de overplaatsing gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf niet relevant was voor de rechtmatigheid van de uitzetting, aangezien eiser blijkens het dossier naar Suriname terug wilde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren om schadevergoeding toe te kennen, en dat er ook geen aanleiding was om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j°. artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg. nr.: AWB 01/4747 VRONTO
inzake: A, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 2 februari 2001 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 2 februari 2001 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 2 februari 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling
van verweerder in de proceskosten.
Op 13 februari 2001 is eiser naar Suriname uitgezet.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, advocaat te 's-Gravenhage. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. H.H.R.
Bruggeman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij ten onrechte op grond van artikel 19, tweede lid, van de Vw was opgehouden. Indien eiser was staande gehouden omdat hij als illegale vreemdeling was herkend, was nader
onderzoek niet noodzakelijk en had hij direct op grond van artikel 26 van de Vw in bewaring kunnen worden gesteld. Indien eiser niet als zodanig was herkend, waren er ook geen concrete aanwijzingen over illegaal verblijf en is eiser
ten onrechte op grond van artikel 19, eerste lid, van de Vw, staande gehouden. Eiser heeft voorts meer dan tien dagen in een politiecel verbleven, hetgeen de bewaring eveneens onrechtmatig maakt. Daarenboven heeft eiser weliswaar op
13 februari 2001 zijn op 12 februari 2001 ingediende aanvraag om toelating als vluchteling ingetrokken, doch verweerder heeft nagelaten te beslissen op zijn eveneens op 12 februari 2001 ingediende aanvraag om toelating op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser is derhalve hangende zijn aanvraag in bewaring gesteld en inmiddels uitgezet, hetgeen onrechtmatig is, nu vreemdelingen de behandeling van hun aanvraag gewoonlijk mogen afwachten.
Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de omstandigheid dat een persoon wordt herkend als een illegaal hier te lande verblijvende vreemdeling niet uitsluit dat nog onderzoek moet worden verricht naar veranderde
feiten of omstandigheden die aan inbewaringstelling in de weg zouden kunnen staan. De staandehouding en ophouding voor verhoor op grond van artikel 19, eerste en tweede lid, van de Vw waren derhalve rechtmatig. Eiser heeft meer dan
tien dagen in een politiecel gezeten, doch dit is gerechtvaardigd door de bijzondere omstandigheid dat hij op 13 februari 2001, de elfde dag van zijn verblijf in een politiecel, is uitgezet naar Suriname. Bovendien heeft eiser op
oneigenlijke gronden op 12 februari 2001 een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard ingediend, aangezien deze aanvragen
louter zijn ingediend om zijn directe uitzetting te voorkomen. Dit is een dusdanige omstandigheid dat eiser niet in staat behoeft te worden gesteld de behandeling van zijn aanvraag in Nederland af te wachten. Bovendien heeft eiser
met het intrekken van zijn aanvraag om toelating als vluchteling eveneens bedoeld om zijn aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in te trekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
Blijkens het proces-verbaal van 2 februari 2001 terzake artikel 19, eerste en tweede lid van de Vw geschiedde de staandehouding op de grond dat de verbalisant eiser ambtshalve kende als een illegaal in Nederland verblijvende
vreemdeling. Op grond hiervan dient naar het oordeel van de rechtbank de staandehouding als rechtmatig te worden aangemerkt. De omstandigheid dat eiser als een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling is herkend, sluit niet
uit dat nog onderzoek verricht moet worden naar zijn verblijfsstatus alvorens tot inbewaringstelling te besluiten. De op de staandehouding gevolgde ophouding moet in verband hiermee eveneens als rechtmatig worden beschouwd. Een en
ander staat hiermee aan de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet in de weg.
Verweerder heeft erkend dat eiser één dag te lang op het politiebureau heeft vertoefd. Dit maakt de tenuitvoerlegging van de bewaring echter niet onrechtmatig op grond van de voorgenomen uitzetting op de dag waarop overplaatsing
naar het huis van bewaring had dienen te geschieden. Met verweerder moet worden geoordeeld dat zodanige overplaatsing als ondoelmatig moet worden aangemerkt, zodat het achterwege laten daarvan in dit geval is te rechtvaardigen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser een kopie getoond van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf in verband met klemmende redenen van humanitaire aard. Namens verweerder is ter zitting meegedeeld dat
verweerder van het doen van deze aanvraag niet op de hoogte was. Deze aanvraag is in tegenstelling tot de asielaanvraag niet ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent een en ander niet dat uitzetting als onrechtmatig
moet worden aangemerkt. Blijkens het in het dossier opgenomen gehoor van eiser staat vast dat hij naar Suriname terug wilde. Het is aannemelijk dat als verweerder op de hoogte was van deze aanvraag aan eiser zou zijn gevraagd of hij
ook deze aanvraag zou willen intrekken. Het is aannemelijk dat zulks zou zijn geschied gelet op de intrekking van de asielaanvraag en de reden daarvan. Hierbij wordt aangetekend dat naar ter zitting is meegedeeld het indienen van
beide aanvragen uitsluitend is geschied om te bewerkstelligen dat eiser deze zitting kon bijwonen. De rechtbank overweegt hierover dat dergelijke aanvragen daartoe niet kunnen dienen, zodat reeds op deze grond verweerder met de
aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf geen rekening heeft behoeven te houden.
Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring daarvan tot de opheffing niet onrechtmatig zijn geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid
om schadevergoeding toe te kennen als genoemd in artikel 34j van de Vw.
Gelet op het vorengaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de proceskosten van de andere partij.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2001, in tegenwoordigheid van K. van Berloo, griffier.
afschrift verzonden op: 23 april 2001
Conc.: KB
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak, en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.