ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1693

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/8040
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van politieambtenaren bij controle op straatprostitutie en legitimatieplicht

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, die in bewaring was gesteld in het kader van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling was op 25 februari 2001 in bewaring gesteld na een controle op straatprostitutie in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de politieambtenaren bevoegd waren om de vreemdeling staande te houden en om legitimatie te vragen, op basis van artikel 151a van de Gemeentewet en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van Amsterdam. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien de vreemdeling op 28 februari 2001 naar Ecuador was uitgezet. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding en dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven tot proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de bevoegdheden van politieambtenaren in het kader van de controle op straatprostitutie en de legitimatieplicht die voortvloeit uit de Gemeentewet en de APV.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
Reg.nr: AWB 01/8040 VRWET
Inzake: A, verblijfplaats onbekend,
hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M. Verweij, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1974 en de Ecuadoriaanse nationaliteit te hebben. Op 25 februari 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder
a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Op 26 februari 2001 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld.
3. Op 28 februari 2001 is de bewaring opgeheven en is de vreemdeling uitgezet naar Ecuador.
4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 6 maart 200 1. De gemachtigde van de vreemdeling is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Nu de bewaring van de vreemdeling na de indiening van het beroepschrift is opgeheven, staat slechts nog ter beoordeling of de bewaring eerder dan 28 februari 2001 onrechtmatig was en zo ja, of er aanleiding is een
schadevergoeding op grond van artikel 34j Vw toe te kennen.
2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat wordt betwijfeld of er een bevoegdheid bestond voor de verbalisanten om de vreemdeling om een legitimatie te vragen.
3. Verweerder heeft betoogd dat deze bevoegdheid is gegrond op de Gemeentewet en de Algemeen Plaatselijke Verordening Amsterdam (APV).
4. Blijkens het proces-verbaal van de staandehouding, gedateerd 25 februari 2001, is de vreemdeling in het kader van een controle op de straatprostitutie op de tippelzone Theemsweg te Amsterdam aangesproken door politieambtenaren.
Deze politieambtenaren hadden uit de gedragingen van de vreemdeling, namelijk het verkleed als vrouw aanspreken en wenken naar passerende automobilisten, geconcludeerd dat de vreemdeling de bedoeling had om klanten te werven voor de
prostitutie. Nadat de politieambtenaren zich hadden gelegitimeerd hebben zij de vreemdeling verzocht een geldig identiteitsdocument te tonen. De vreemdeling kon hierop geen enkel document overhandigen waaruit zijn identiteit en
verblijfstatus bleek. Vervolgens is hij staande gehouden in het kader van de Vreemdelinegnwet.
5. De rechtbank is van oordeel dat de politieambtenaren bevoegd waren de
vreemdeling staande te houden. De controle vond plaats in het kader van
artikel 151a van de Gemeentewet. Het op 1 oktober 2000 in werking
getreden artikel 15 la Gemeentewet luidt als volgt:
"1. De raad kan een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
2. De ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, zijn bevoegd van degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van gemeentelijke voorschriften met betrekking tot het, door handelingen, houding, woord, gebaar of op
andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken."
Het derde lid geeft de uitdrukkelijke bevoegdheid om een legitimatie te vragen
in het geval van straatprostitutie. Een eerder bestaande concrete aanwijzing
over illegaliteit leest de rechtbank hierin niet. De bevoegdheid van de onderhavige politieambtenaren van de Regiopolitlie Amsterdam/Amstelland kan worden gevonden in
artikel 6.16 van de APV in samenhang met de schriftelijke aanwijzing van de
burgemeester van Amsterdam van 14 november 2000 (kemnerk 2000/11519), waarbij de politieambtenaren die lid zijn van het Tippelteam Theemsweg zijn aangewezen als
ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de hoofdstukken van de APV betreffende prostitutie.
6. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de totstandkoming van het bevel tot bewaring in overeenstemming is geweest met de Vreemdelingenwet. Gesteld noch gebleken is dat de inbewaringstelling van de vreemdeling op een
onjuiste grondslag berustte.
7. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond en dat verweerder voldoende voortvarend te werk is gegaan. De vreemdeling is immers op 28 februari 2001 uitgezet naar Ecuador.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op
30 maart 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
De griffier is buiten staat deze Uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op 17 april 2001