ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1686
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vluchtelingenstatus van Iraakse Koerdische vreemdeling na tegenstrijdige verklaringen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de vluchtelingenstatus van een Iraakse Koerdische vreemdeling, verzoeker, die in 1996 als vluchteling in Nederland werd toegelaten. In september 2000 werden verzoeker en zijn echtgenote gehoord op de Nederlandse ambassade in Damascus in het kader van een mvv-aanvraag voor de echtgenote. De verklaringen die zij daar aflegden, stonden in strijd met de eerdere verklaringen van verzoeker tijdens zijn asielprocedure. Op basis van deze tegenstrijdigheden heeft de Staatssecretaris van Justitie op 16 januari 2001 de vluchtelingenstatus van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om in Nederland te mogen blijven totdat op het bezwaar is beslist.
De president van de rechtbank overweegt dat, hoewel er op de gang van zaken op de ambassade kritiek kan worden geleverd, de inhoud van de verklaringen in Damascus voldoende grond biedt voor de intrekking van de vluchtelingenstatus. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Damascus niet kan overleven of dat hij geen contact kan onderhouden met zijn gemachtigde. Bovendien is er geen reëel risico op uitzetting naar Irak, aangezien verzoeker niet meer als vluchteling wordt beschouwd. De president wijst het verzoek van verzoeker af, evenals dat van zijn echtgenote, die eveneens in Nederland wilde verblijven in afwachting van de beslissing op haar mvv-aanvraag.
De president concludeert dat het belang van de verweerder om verzoeker niet in Nederland toe te laten zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om de procedure in Nederland af te wachten. De verzoeken worden afgewezen.