ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1682
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een schijnhuwelijk en verblijf bij referent
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2001 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster A, geboren in 1946, en haar zoon B, geboren in 1984, beiden van Marokkaanse nationaliteit. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot, referent C, na een eerdere afwijzing van haar verzoek. De rechtbank moest beoordelen of de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om verzoekster verblijf toe te staan, terecht was, gezien het vermoeden dat het huwelijk slechts was aangegaan om een verblijfsvergunning te verkrijgen.
De rechtbank oordeelde dat uit de Vreemdelingencirculaire 1994 niet kan worden afgeleid dat het enkele vermoeden van een schijnhuwelijk voldoende is om een vergunning tot verblijf te weigeren, mits er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. De rechtbank stelde vast dat verzoekster en referent een geldig huwelijk hadden en dat zij samenwoonden, wat de conclusie dat er sprake was van een schijnhuwelijk onvoldoende onderbouwde. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de Staatssecretaris niet overtuigend was en dat er onvoldoende bewijs was dat niet aan de eisen van samenwoning was voldaan.
De president van de rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de uitzetting van verzoekster achterwege moest blijven totdat op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden rond een huwelijk en de rechten van betrokkenen in het vreemdelingenrecht.