ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1680
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.J. Buijsman
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de beslissing op bezwaar inzake asielaanvraag van Joegoslavische vluchtelingen
In deze zaak gaat het om de toetsing van de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie inzake de asielaanvragen van twee Joegoslavische vluchtelingen, A en B, die afkomstig zijn uit Kosovo. De eisers hebben in 1994 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Deze aanvragen zijn in 1995 en 1996 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 21 februari 2000 het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de IND heeft in mei 2000 opnieuw beslist en de bezwaren van eisers wederom ongegrond verklaard. De rechtbank moet nu beoordelen of deze nieuwe beslissing rechtmatig is.
De rechtbank overweegt dat bij de toepassing van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beslissing op bezwaar moet worden genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing. De rechtbank stelt vast dat de IND bij de beoordeling van de asielaanvragen rekening heeft gehouden met de gewijzigde situatie in Kosovo, waar de Servische autoriteiten na het conflict in 1999 geen gezag meer uitoefenen. De rechtbank concludeert dat er geen gegronde reden is voor eisers om te vrezen voor vervolging in Kosovo, en dat de IND terecht heeft geoordeeld dat eisers niet in aanmerking komen voor vluchtelingenstatus.
Echter, de rechtbank oordeelt dat de IND onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, met name het gezinsleven van eiser en zijn echtgenote, die beiden minderjarige kinderen hebben. De rechtbank vernietigt de beschikking van de IND voor zover deze betrekking heeft op eiser en draagt de IND op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van het gezin. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond voor dit onderdeel, terwijl het beroep van eiseres en het overige beroep van eiser ongegrond worden verklaard. De IND wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.