ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1678

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/62170
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot ondermandaatbesluit

In deze zaak heeft de fungerend president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Ghanese nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf met als doel gezinshereniging. De president oordeelde dat het ondermandaatbesluit, dat door de chef toelating/toezicht was genomen, niet op de juiste wijze bekend was gemaakt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, had gesteld dat het ondermandaatbesluit enkel een intern stuk was en daarom niet bekendgemaakt hoefde te worden. De president volgde deze stelling niet en concludeerde dat er geen bewijs was dat het besluit op een andere manier bekend was gemaakt. Hierdoor was het niet zeker dat de ondertekenaar van het besluit bevoegd was om dit te doen.

De president oordeelde dat het bezwaar van verzoeker tegen de buitenbehandelingstelling een redelijke kans van slagen had. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en werd de verweerder verboden verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat er op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op ƒ 1.420,--, en werd het betaalde griffierecht van ƒ 225,-- vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/62170 VRWET H
inzake: A, geboren op [...] 1988, van Ghanese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. K.L. Sett, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.H.J.M. Roelofs, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 11 september 2000 van verzoeker tegen de besluit van 28 augustus 2000 tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag om
verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: gezinshereniging bij Nederlandse ouder B (hierna te noemen: referent). Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten
totdat op het bezwaarschrift is beslist.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en ongegrondverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 januari 2001. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
1.4 Bij schrijven van 29 januari 2001 heeft de president het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat bekendmaking van de bij verweerschrift overgelegde ondermandaatbesluiten heeft
plaatsgevonden. Bij brief van 2 maart 2001 heeft verweerder hierop gereageerd en bij brief van 14 maart 2001 heeft verzoekers gemachtigde zijn zienswijze hieromtrent kenbaar gemaakt. Het onderzoek is - met instemming van partijen -
zonder nadere zitting gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw blijft uitzetting achterwege, indien het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Voorts dient uitzetting achterwege
te blijven ingeval deze anderszins in strijd is met het recht.
2.3 Verzoeker legt aan zijn aanvraag ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel: gezinshereniging bij Nederlandse ouder.
Namens verzoeker is - samengevat - aangevoerd dat verzoekers moeder in 1988 is overleden en verzoeker en zijn broer, C, sindsdien zijn ondergebracht bij een oom van moederszijde. Referent heeft diverse malen getracht zijn kinderen
naar Nederland te laten overkomen, doch dit is telkens niet gelukt. Omdat de oom verzoeker niet langer meer kon verzorgen, is verzoeker door een neef meegenomen uit Ghana om via Berlijn, Duitsland, Nederland in te reizen.
In het bezwaarschrift is namens verzoeker - samengevat en voor zover hier van belang - betwist dat D. Schellevis, de chef toelating/toezicht Schiedam die het bestreden besluit heeft genomen en ondertekend, daartoe bevoegd is.
Voorts ontbeert het besluit een deugdelijke motivering waarom verzoeker naar de mening van verweerder niet behoort tot één van de vrijstellingscategorieën. Verzoeker kan zich in Ghana niet staande houden, nu er geen opvang voor hem
is.
Tenslotte vormt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag een schending van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen verzoeker en referent.
2.4 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Bij het verweerschrift is een ongedateerd
ondermandaatbesluit van de Korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en een (onder-) ondermandaatbesluit van de disctrictmanager van disctrict 2 van deze korps van 5 januari 1999, waarbij ondermandaat wordt
verleend aan de chef toelating/toezicht, overgelegd. Dienaangaand heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit een intern stuk betreft en mitsdien niet bekend behoeft te worden gemaakt ingevolge artikel 3:42
Awb.
2.5 Bij brief van 29 januari 2001 heeft de president het onderzoek heropend en verweerder verzocht aan te tonen dat bekendmaking van het ondermandaatbesluit heeft plaatsgevonden.
2.6 Bij schrijven van 2 maart 2001 heeft verweerder medegedeeld dat van mr. A.B. Engberts, werkzaam bij de Afdeling Beleids- en Bestuurszaken van de Politieregio Rotterdam-Rijnmond, is vernomen dat publicatie van het
ondermandaatbesluit van 19 december 1997 heeft plaatsgevonden op het intranet van deze politieregio.
2.7 In zijn brief van 14 maart 2001 heeft verzoekers gemachtigde aangevoerd dat publicatie middels intranet geen publicatie is in de zin van artikel 3:42 Awb.
De president overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 10:5, eerste lid, Awb kan een bestuursorgaan hetzij een algemeen mandaat hetzij een mandaat voor een bepaalde geval verlenen. Ingevolge het tweede lid wordt een algemeen mandaat schriftelijk verleend.
Onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting (TK 23 700, nr. 3) bij dit artikel is de president van oordeel dat een schriftelijk verleend algemeen mandaat een besluit (ex artikel 1:3, eerste lid, Awb) is dat overeenkomstig
artikel 3:42 Awb bekend moet worden gemaakt. Het bestuursorgaan moet zorgdragen voor een geschikte wijze van bekendmaking. Voorts staat in de Memorie van Toelichting dat, mede in verband met de regels omtrent deze materie in het
privaatrecht, het bijhouden van een algemeen toegankelijk register waarin alle mandaatverleningen door een bepaald bestuursorgaan te vinden zijn, onder omstandigheden als een goede vorm van bekendmaking zou kunnen gelden.
Verweerders stelling dat het ondermandaatbesluit niet ingevolge artikel 3:42 Awb bekend behoeft te worden gemaakt, daar het enkel een intern stuk betreft, wordt mitsdien niet gevolgd.
2.9 Ingevolge artikel 3:40 Awb treedt het besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht
door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Naar het oordeel van de president is van een dergelijke bekendmaking in het onderhavige geval vooralsnog niet gebleken. Bekendmaking, overigens blijkbaar alleen van het ondermandaat besluit van de Korpschef dat kennelijk dateert van
19 december 1997, op het enkel voor de politie Rotterdam-Rijnmond toegankelijk intranet van die politieregio, kan niet als een bekendmaking in de zin van artikel 3:42 Awb worden aangemerkt. Daar niet gebleken is dat het
ondermandaatbesluit c.q het (onder-) ondermandaat op een ander wijze bekend is gemaakt, kan naar het oordeel van de president vooralsnog niet gezegd worden dat degene die het onderhavige besluit heeft ondertekend daartoe bevoegd
was.
Gelet op het geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit kan vooralsnog evenmin gezegd worden dat er binnen de in artikel 4:5, vierde lid, Awb genoemde termijn van vier weken een geldig besluit is genomen om de aanvraag niet in
behandeling te nemen.
De overige grieven behoeven in het licht van het bovenstaande geen bespreking.
2.10 Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bezwaar gericht tegen de buitenbehandelingsteling van de aanvraag om een vergunning tot verblijf een redelijke kans van slagen heeft.
Mitsdien komt het verzoek om een voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking. Verweerder wordt verboden verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang niet op het bezwaarschrift van 11 september 2000 is beslist.
2.11 De president acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 33b Vw.
2.12 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.13 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ad ƒ 225,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang niet op het bezwaarschrift van 11 september 2000 is beslist;
3.1 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen;
3.2 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad ƒ 225,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen als griffier.
afschrift verzonden op: 04 april 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.