ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1675
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ophouding vreemdeling ex Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling, hierna te noemen A, tegen de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was op 1 april 2001 staande gehouden en vervolgens opgehouden op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De rechtbank ontving op 2 april 2001 het beroep van de vreemdeling, waarin ook schadevergoeding werd verzocht. De vreemdeling was na de ophouding op 1 april 2001 heengezonden en niet in bewaring gesteld.
De rechtbank oordeelde dat het beroep, voor zover gericht tegen de inbewaringstelling, niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aangezien de vreemdeling niet in bewaring was gesteld. De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat er geen stukken beschikbaar waren om de rechtmatigheid van de ophouding te beoordelen. De rechtbank stelde vast dat er geen documentatie was over de omstandigheden van de staandehouding en ophouding, waardoor de rechtmatigheid niet kon worden getoetst. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de ophouding gegrond was.
De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de vreemdeling slechts korte tijd zijn vrijheid was ontnomen en er geen informatie was over de aard van de gestelde schade. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris van Justitie in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op f 1420,-. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.