ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1673

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/15158
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling, hierna aangeduid als A. De vreemdeling, die de Chinese nationaliteit heeft, was op 13 april 2001 in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank ontving op 17 april 2001 een kennisgeving van de Staatssecretaris van Justitie, waarin werd aangegeven dat de vreemdeling een maatregel van bewaring was opgelegd. Op 18 april 2001 diende de vreemdeling een beroepschrift in met het verzoek om opheffing van de bewaring.

Tijdens de openbare behandeling op 23 april 2001, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het standpunt van verweerder naar voren gebracht dat de rechtbank de voortvarendheid van de uitzetting niet mocht beoordelen in het kader van het beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling geen procesbelang had bij het ingediende beroepschrift, omdat het beroepschrift was ingediend na de kennisgeving van de maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep van 17 april 2001 ongegrond en het beroep van 18 april 2001 niet-ontvankelijk.

De rechtbank benadrukte dat de voortvarendheid van verweerder bij de uitzetting wel degelijk door de rechter kan worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, en dat de vreemdeling niet in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs en zich had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte en dat de toepassing van de maatregel niet in strijd was met de Vw 2000. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechtbank maakt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregelen in het kader van de vreemdelingenwet.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/15158 VRWET
Inzake: A (CRV-nr. 2007500601), thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. S.A.M. Fikken, advocaat te Made,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1980 en de Chinese nationaliteit te hebben.
Op 13 april 2001 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000).
2. Bij kennisgeving ex artikel 94 Vw2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 17 april 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 13 april 2001 een maatregel als bedoeld in artikel 59
Vw2000 is opgelegd. Krachtens artikel 94 Vw2000 wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
Op 18 april 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift van de vreemdeling ontvangen strekkende tot opheffing van de bewaring.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft gevoegd met het beroep van B (AWB 01/15165 VRWET) plaatsgevonden op 23 april 2001.
De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig L. Wang, tolk in de Chinese taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Aangezien het beroepschrift van 18 april 2001 is ingediend nadat verweerder ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw2000 de rechtbank in kennis heeft gesteld van zijn aan de vreemdeling gericht besluit tot oplegging van een
vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw2000, is de rechtbank van oordeel dat de vreemdeling geen procesbelang heeft gehad bij het door hem ingediende beroepschrift, zodat dit beroep niet-ontvankelijk zal worden
verklaard.
2. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in
redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2001 waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van
illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren, zodat de verbalisanten op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd waren de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en
verblijfsrechtelijke positie.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdeling op goede gronden krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in
het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdeling is voorts niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken, beschikt niet
over voldoende middelen van bestaan en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
5. Namens verweerder is het standpunt ingenomen dat de rechtbank de voortvarendheid waarmee aan uitzetting wordt gewerkt niet mag beoordelen in het kader van een beroep ingevolge artikel 94 Vw2000, nu dit beroep op zeer korte
termijn na de indiening ervan op zitting wordt behandeld. Verweerder heeft derhalve weinig tijd om activiteiten met betrekking tot uitzetting te ontplooien.
6. De rechtbank deelt dit standpunt niet.
Bewaring is een bestuursinstrument ter fine van uitzetting van de vreemdeling naar een land waar hij recht van verblijf heeft.
De wet verbindt geen maximumtermijn aan de duur van de vreemdelingenbewaring. De voortduring van de bewaring kan de vreemdeling in de regel zelf beïnvloeden door de uitzetting niet te frustreren. Van hem mag in beginsel worden
verwacht dat hij meewerkt aan het (opnieuw) verkrijgen van een document voor grensoverschrijding. Dit neemt evenwel niet weg dat verweerder vanaf het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring gehouden is om met voldoende
voortvarendheid adequate activiteiten te ontplooien gericht op uitzetting van de vreemdeling. Dit is anders in het geval dat verweerder hangende de bewaring dient te beslissen op een aanvraag van de vreemdeling om toelating tot
Nederland.
De korte tijd die ligt tussen het tijdstip van het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring en het tijdstip van de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring ter zitting, brengt niet mee dat de voortvarendheid van
verweerders handelen niet door de rechter mag worden getoetst. Bij de beoordeling van de vraag of verweerder voldoende voortvarend handelt, komt betekenis toe aan verschillende en uiteenlopende, al dan niet met de persoon van de
vreemdeling samenhangende factoren, zoals bij wijze van voorbeeld:
-Is bij de inbewaringsstelling gebleken dat de vreemdeling beschikt of op korte termijn zal beschikken over geldige documenten voor grensoverschrijding.
-Binnen welke termijn kan de uitzetting, gelet op mogelijkheden van transport, feitelijk worden gerealiseerd.
-De wijze waarop de vreemdeling, ten tijde van of kort na de inbewaringstelling, zich tegenover verweerder heeft opgesteld inzake de voorgenomen uitzetting.
-Het onderzoek dat verweerder dient te verrichten om gegevens te verkrijgen waarmee uitzetting is te bewerkstelligen.
-De werkwijze die door de autoriteiten hier te lande van het door de vreemdeling beweerdelijke land van herkomst wordt gehanteerd om een document voor grensoverschrijding te verkrijgen.
Deze factoren in aanmerking genomen vermag de rechtbank niet in te zien dat niet zou mogen worden verlangd dat verweerder bij de behandeling van een beroep ingevolge artikel 94 Vw2000 enige, desnoods summiere inlichtingen verstrekt,
waardoor de rechtbank de mate van voortvarendheid van verweerders handelen kan beoordelen.
7. De rechtbank is van oordeel dat in de onderwerpelijke zaak voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen om de
vreemdeling te presenteren bij de Chinese autoriteiten.
De vreemdeling heeft ter zitting verklaard contact te willen zoeken met zijn familie in China. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een document voor grensoverschrijding niet zal worden verkregen.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is
te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
-verklaart het beroep van 17 april 2001 ongegrond;
-verklaart het beroep van 18 april 2001 niet-ontvankelijk.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op
25 april 2001, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.
afschrift verzonden op: