ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1670

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/13282
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot controle op basis van Gemeentewet en APV in het kader van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdelinge, die op 2 april 2001 door de Staatssecretaris van Justitie in bewaring was gesteld. De vreemdelinge, geboren in 1978 en van Roemeense nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de bevoegdheid tot controle op basis van artikel 151a van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Utrecht beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de controle op 31 maart 2001 rechtmatig was, ondanks dat de verbalisanten in hun proces-verbaal een onjuiste grondslag hadden vermeld. De rechtbank concludeerde dat de controle niet onbevoegd was verricht, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor illegaal verblijf van de vreemdelinge.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelinge niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en zich had bediend van valse identiteitspapieren. Dit leidde tot het ernstige vermoeden dat zij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien de vreemdelinge zou worden gepresenteerd bij de Roemeense autoriteiten. Het beroep van de vreemdelinge werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte en dat er geen reden was om de opheffing van de maatregel te bevelen.

De uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom vreemdelingenbewaring en de bevoegdheden van de autoriteiten bij controles in het kader van de Vreemdelingenwet en de APV. De rechtbank heeft de belangen van de vreemdelinge afgewogen tegen de openbare orde en de noodzaak van uitzetting, en heeft geoordeeld dat de genomen maatregelen gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 94 Vreemdelingenwet 2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/13282 VRWET
Inzake: A, thans verblijvende op het politiebureau te Utrecht, te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.A.M. Janssen, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1978 en de Roemeense nationaliteit te hebben.
Op 2 april 2001 heeft verweerder de vreemdelinge in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a; artikel 59, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000).
2. Op 3 april 2001 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdelinge ex artikel 94 Vw2000 ontvangen waarbij tevens is verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 10 april 2001.
De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig drs. C. Nijland, tolk in de Engelse taal.
4. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te schorsen en heeft bepaald dat verweerder de gelegenheid krijgt om voor 12 april 2001 schriftelijk te reageren op de gestelde vragen. Op 12 april 2001 heeft verweerder per fax
kenbaar gemaakt dat de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden in het kader van naleving van de APV van Utrecht. Een controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, als vermeld in het proces-verbaal van aanhouding, heeft
nimmer plaatsgevonden.
Op dezelfde dag heeft de gemachtigde van de vreemdelinge in reactie daarop kenbaar gemaakt dat het criterium concrete aanwijzingen van illegaal verblijf slechts per individueel geval toegepast mag worden indien er op dat moment
daadwerkelijk concrete aanwijzingen bestaan en niet zoals verweerder het stelt dat ieder persoon die zich in dat gebied bevindt, lukraak aan een onderzoek onderworpen mag worden. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming
gegeven om nader onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege te laten. Vervolgens heeft de rechtbank op 17 april 2001 het onderzoek gesloten en heden uitspraak gedaan als
hieronder weergegeven.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in
redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. Na bestudering van de verklaringen van beide partijen oordeelt de rechtbank als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 151a Gemeentewet in samenhang met hoofdstuk 3 van de APV van Utrecht, in werking getreden bij Besluit van B&W op 20 februari 2001, is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid bestaat tot
controle op het Zandpad te Utrecht op de wijze zoals die op 31 maart 2001 heeft plaatsgevonden. In het kader van die controle ontstond een redelijk vermoeden dat de vreemdelinge zich bediende van een vervalst Italiaans paspoort en
dat de vreemdelinge zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden.
Aangezien hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid,
Vw2000, is de vreemdeling na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staande gehouden ingevolge die bepaling.
In het onderhavige geval hebben de verbalisanten van het proces-verbaal van staandehouding evenwel hun bevoegdheid tot controle als hiervoor weergegeven niet daaraan gerelateerd maar aan de controle in het kader van de Wet arbeid
vreemdelingen (WAV) in combinatie met het gegeven dat ambtshalve bekend was dat veel illegale prostituees op het Zandpad hun diensten verlenen. Thans daargelaten wat er van zij is dat de bevoegdheid tot controle in het onderhavige
proces-verbaal überhaupt is gerelateerd aan de WAV (terwijl op voorhand duidelijk is dat er geen sprake kan zijn van vergunningplichtige arbeid) is naar het oordeel van de rechtbank buiten kijf dat op grond van het bepaalde in
hoofdstuk 3, bepalingen betreffende prostitutie, van de APV van Utrecht, bevoegdheid bestaat tot controle als de onderhavige. De omstandigheid dat in het proces-verbaal van staandehouding een onjuiste grondslag staat vermeld, geeft
de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de controle onbevoegd is verricht.
Derhalve bestaat evenmin aanleiding de staandehouding als onrechtmatig te kenmerken.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdelinge op een juiste grondslag berust. Zij is van oordeel dat de vreemdelinge krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de
openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld. De vreemdelinge beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en heeft zich hier te lande bediend van
valse identiteitspapieren. Gelet hierop bestaat ten aanzien van haar het ernstige vermoeden dat zij zich aan uitzetting zal onttrekken.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen om de vreemdelinge te
presenteren bij de Roemeense autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
5. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is
te achten.
6. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: 20 april 2001