ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1668
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 25 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling, hierna aangeduid als A, die in bewaring was gesteld op 15 april 2001. De vreemdeling, geboren in 1978 en van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen zijn bewaring, waarbij hij schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de staatssecretaris van Justitie, die op 17 april 2001 was ontvangen, buiten beschouwing kon blijven omdat de vreemdeling zelf al op 15 april 2001 beroep had ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring had gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er voldoende aanwijzingen waren voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat er geen aanwijzingen waren voor illegaal verblijf, omdat de vreemdeling niet was gehoord in het strafrechtelijk voortraject. De rechtbank concludeerde echter dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde verder dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte en dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank wees het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor zover het betreft de vrijheidsontnemende maatregel, maar niet voor het verzoek om schadevergoeding.