ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1667
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen bewaring van vreemdeling en toepassing van Algemene Termijnenwet
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 18 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, die Cubaanse nationaliteit heeft, werd op 5 april 2001 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. Het beroep werd op 7 april 2001 ontvangen door het Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken, waarna de termijn van zeven dagen voor de behandeling van het beroep begon op 8 april 2001. De rechtbank overwoog dat de termijn van zeven dagen niet eindigde op een zaterdag, zondag of feestdag, en dat de behandeling van het beroep pas op 17 april 2001 kon plaatsvinden, wat in overeenstemming was met de Algemene Termijnenwet.
De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berustte, aangezien de vreemdeling geen geldige verblijfsvergunning had en er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Dirks, met S.J.W. Stort als griffier.