ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1666
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 24 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, A, die in het Huis van Bewaring te Hoofddorp verblijft. De vreemdelinge, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Hersman, heeft aangevoerd dat het late tijdstip waarop zij de stukken in de zaak ontving, namelijk op 20 april 2001, haar in de voorbereiding van de zaak heeft belemmerd. De rechtbank oordeelt dat de verplichting voor de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, om de stukken tijdig te verstrekken, ook vóór de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 bestond. De rechtbank wijst erop dat de termijnen in bewaringszaken zijn verkort en dat de nieuwe richtlijnen geëvalueerd zullen worden, maar dat dit niet betekent dat de huidige verplichtingen niet nageleefd hoeven te worden.
De rechtbank concludeert dat de belangen van de verdediging niet zijn geschaad, aangezien de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting geen verzoek heeft gedaan om een schorsing voor overleg met haar cliënte. De rechtbank stelt vast dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdelinge in Nederland opleveren. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berust, omdat de vreemdelinge niet over een geldige verblijfsvergunning beschikt en er een ernstig vermoeden bestaat dat zij zich aan uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen één week na verzending van de uitspraak.