3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van verzoeker ten onrechte is afgedaan in het AC. Onder meer onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 29 juni 2000 (AWB
00/57957) betoogt verzoeker dat een asielaanvraag in beginsel via de gewone asielprocedure dient te worden afgedaan, en dat AC-afdoening uitzondering dient te zijn. Uit het eerste gehoor en het op dat moment beschikbare dossier
dienen in dat verband aanwijzingen naar voren te komen dat de zaak in een AC kan worden afgedaan, en dat dientengevolge kan worden afgeweken van de ingevolge artikel 3.111 Vb 2000 voorgeschreven zes dagen rust alvorens het nader
gehoor plaatsvindt. In casu verwijt verweerder verzoeker ten onrechte dat hij geen documenten heeft kunnen overleggen met betrekking tot zijn identiteit en reisroute. Blijkens het dossier bestaat er immers geen onduidelijkheid over
de reisroute. Verzoeker heeft voorts een sluitende verklaring gegeven voor het feit dat hij niet beschikt over documenten met betrekking tot zijn identiteit. Verzoeker is "illegaal" geboren, en registratie had alleen gekund als zijn
ouders stappen hadden ondernomen. Ouders doen dit vaak niet in verband met mogelijke repercussies. Uit het ambtsbericht blijkt voorts dat niet geregistreerde kinderen desondanks naar school kunnen, als de ouders maar schoolgeld
betalen. In geval van verzoeker heeft zijn vader dat steeds gedaan. De eerste fase in het AC had dus niet mogen resulteren in een voortzetting van de behandeling van de aanvraag in het AC-model.
Verweerder heeft voorts ten onrechte aan verzoeker tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Bij de rivierpolitie werd verzoeker gehoord met behulp van een telefonische tolk, terwijl het onderwerp "ouders"
niet het hoofdpunt van gesprek was. Een enigszins onjuiste weergave van het gesprek is dus niet onmogelijk. Overigens is geen sprake van een bij die gelegenheid op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor.
Verzoeker meent dat verweerder ook op inhoudelijke gronden zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid dient in AC-zaken voorzichtig te worden omgesprongen met het oordeel dat een asielrelaas niet
geloofwaardig is. De vreemdeling is immers vóór het nader gehoor geen rust gegund. In casu is verweerder daaraan voorbij gegaan. Het relaas van verzoeker is geloofwaardig en consistent. Dat verzoeker niet veel over de Falun Gong kan
vertellen maakt zijn asielrelaas niet onaannemelijk. Verzoeker is geen lid van de Falun Gong, en wist niet dat hij met leden van de Falun Gong mediteerde. In China is mediteren en het doen van oefeningen in een park, ook door
anderen dan leden van de Falun Gong, heel gebruikelijk. Verzoeker benadrukt dat niet alleen de verdenking van activiteiten in Falun Gong-verband, maar ook zijn ontsnapping aanleiding kunnen zijn voor (verdere) vervolging. Het is
aannemelijk dat de autoriteiten, die het adres van verzoeker weten, hem zullen proberen op te sporen. Ter zitting heeft verzoeker een artikel overgelegd uit Trouw van 6 april 2001, waaruit zou blijken dat er een hetze bestaat tegen
de Falun Gong die zelfs zo ver gaat dat kinderen op school worden aangezet tot het aangeven van leden van de Falun Gong.
Verweerder heeft verder geen rekening gehouden met de jonge leeftijd van verzoeker en het feit dat hij in China als "outcast" door het leven gaat. Terugkeer naar China zal moeilijk worden gezien het feit dat verzoeker in China niet
is geregistreerd. Verzoeker wacht bij afwijzing van de gevraagde voorziening en ongegrondverklaring van het beroep dan ook een lange detentie.
Ten slotte is geen rekening gehouden met het feit dat uitzetting naar China een verkapte uitlevering impliceert, nu ervan uit moet worden gegaan dat een ontsnapping strafbaar is en verzoeker door die ontsnapping eens te meer de
verdenking van betrokkenheid bij de Falun Gong op zich heeft geladen.