ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1664
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Oordeel over hoorplicht en vrijheidsontneming van vreemdeling in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 april 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling, A, van Chinese nationaliteit. De vreemdeling was op 2 april 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en had op 3 april 2001 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 5 april 2001 afgewezen, en de vrijheidsontnemende maatregel werd gehandhaafd. De rechtbank diende te beoordelen of de vreemdeling binnen de wettelijke termijn van zeven dagen na de kennisgeving in persoon gehoord was, zoals vereist door artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De vreemdeling was echter pas op 12 april 2001 in persoon gehoord, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat de hoorplicht niet was nageleefd.
De rechtbank overwoog dat de wetgever met de tekst van artikel 94, tweede lid, Vw 2000 niet had beoogd om de bestaande praktijk te wijzigen. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling niet tijdig in persoon was gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van vrijheidsontneming opgeheven diende te worden, omdat de vreemdeling niet de mogelijkheid had gehad om in persoon te worden gehoord binnen de gestelde termijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Justitie in de proceskosten van de vreemdeling, die werden begroot op f 710,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in asielprocedures en de noodzaak voor de autoriteiten om de wettelijke termijnen in acht te nemen. De rechtbank concludeerde dat de op de vreemdeling toegepaste maatregel niet rechtsgeldig was, omdat de hoorplicht niet was nageleefd, en dat de vreemdeling recht had op een eerlijke behandeling in het proces.