ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1412
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 maart 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling van Chinese afkomst en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was op 1 maart 2001 staande gehouden door de politie, nadat er twijfels waren gerezen over de echtheid van zijn identiteitsdocumenten. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf, zoals vereist door artikel 19 van de Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling had zich op 1 maart 2001 gemeld bij de Vreemdelingendienst, maar kon zich niet legitimeren. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig waren, omdat er geen voldoende bewijs was voor illegaal verblijf. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de maatregel tot vrijheidsontneming opgeheven met ingang van 14 maart 2001.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vreemdeling recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. De schadevergoeding werd vastgesteld op f 2.350,-- voor de periode van 1 maart 2001 tot 14 maart 2001, en de rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. Tevens zijn de proceskosten van de vreemdeling, ter hoogte van f 1.420,--, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.