8. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder in het onderhavige geval toepassing heeft gegeven aan artikel 15c, lid 1, sub c Vw niet in overeenstemming is te brengen met de hierboven genoemde uitgangspunten. Evenmin
is naar haar oordeel recht gedaan aan de - door verweerder niet in twijfel getrokken - omstandigheid dat eisers staatloos zijn. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Enerzijds is verweerder ten aanzien van eisers wèl tot
statusbepaling overgegaan, en wel voorzover het betreft de situatie in Azerbeidzjan, de Russische Federatie en Armenië. Anderzijds is de vraag of de Russische Federatie en/of Armenië aan eisers duurzame bescherming in de zin van
artikel 15c, lid 1, sub c Vw kunnen/kan bieden naar het oordeel van de rechtbank onderbelicht gebleven. Zo is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de UNHCR zich in de publicatie "Background information on the situation in the
Russian Federation in the context of the return of asylum seekers" van juni 2000 op het standpunt stelt dat de Russische Federatie - hoewel partij bij het Verdrag - in ieder geval niet als veilig land van eerder verblijf in de hier
bedoelde zin kan worden beschouwd. Zonder nadere garanties zal er niet van kunnen worden uitgegaan dat een op grond van deze bepaling naar de Russische Federatie teruggestuurde vreemdeling afdoende beschermd zal worden tegen
refoulement. Evenmin staat vast dat hij zonder problemen toegelaten zal worden tot de asielprocedure. Hoe het UNHCR-standpunt in dit opzicht over Armenië luidt is de rechtbank niet bekend. Naar het oordeel van de rechtbank had het
op de weg van verweerder gelegen zich hieromtrent nader uit te laten, nu hij blijkens het verhandelde ter zitting primair Armenië als land van eerder verblijf beschouwt in het onderhavige geval. Voorts is het de rechtbank niet
duidelijk op welke grond verweerder de "artikel 3 EVRM-toets" ten aanzien van eisers heeft toegepast op de situatie in Azerbeidzjan, en hen (mede) als vestigingsalternatief Nagorno Karabach heeft tegengeworpen. Dit valt immers niet
te rijmen met de staatloosheid van eisers, gegeven het feit dat verweerder niet heeft betoogd dat eisers (alsnog) de Azerbeidzjaanse nationaliteit zouden kunnen verkrijgen. Evenmin valt dit te rijmen met verweerders standpunt dat de
vraag of eisers in Azerbeidzjan aan vervolging hebben blootgestaan in het onderhavige geval buiten beschouwing kan blijven. Hierbij is van belang dat verweerder deze vraag weliswaar in algemene zin ontkennend heeft beantwoord, doch
hieraan geen onderzoek naar eisers' specifieke belevenissen in Azerbeidzjan ten grondslag heeft gelegd.