ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1399
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.A.P. van der Roest
- Rechtspraak.nl
Uitzetting en bewaring van vreemdelingen onder de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 april 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, die op 5 april 2001 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De vreemdeling, van Italiaanse en Joegoslavische nationaliteit, was eerder strafrechtelijk aangehouden en had een vervalst rijbewijs en identiteitskaart overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling illegaal in Nederland verbleef en dat er geen schriftelijke beslissing tot uitzetting was genomen, wat noodzakelijk is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vw 2000. De rechtbank stelde vast dat de regeling van de uitzetting als een 'lex specialis' van de algemene regeling van bestuursdwang kan worden beschouwd, maar dat er in dit geval geen bijzondere regeling was die de toepassing van artikel 5:24 van de Awb uitsloot. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en beval de opheffing van de bewaring, omdat er geen beslissing tot uitzetting was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op basis van de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging had gekregen. De uitspraak benadrukt het belang van een schriftelijke beslissing tot uitzetting in het kader van de bewaring van vreemdelingen en de rechtsbescherming die daarmee samenhangt.