ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1391

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/13692
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en vertrektermijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, een Sierra Leoonse vreemdeling, had op 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag is afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waarbij verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen, aangezien eiser geen overtuigende documenten heeft overgelegd die zijn identiteit of nationaliteit staven. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de beleidsbepaling van verweerder, die de vertrektermijn in het belang van de uitzetting kan verkorten, niet in strijd is met de wet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Vreemdelingenwet en de procedures rondom asielaanvragen, waarbij de rechtbank de bevoegdheid van de Staatssecretaris om de vertrektermijn te verkorten bevestigt.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
juncto artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000)
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/13692 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M. Ramsaroep, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser heeft gesteld, dat hij is geboren op [...] 1984, dat hij de Sierra Leoonse nationaliteit bezit en sedert 14 maart 2001 als vreemdeling in de zin van de Vw2000 in Nederland verblijft.
Op 1 april 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (vva-bt) als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend.
Bij besluit van 5 april 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Bij brief van 5 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 april 2001. Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient met inachtneming van artikel 8:69 Awb en artikel 83 Vw2000 te worden beoordeeld of verweerders besluit in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder de tijd die is verstreken als gevolg van het ten aanzien van eiser verrichte leeftijdsonderzoek niet gerekend tot de 48 procesuren.
Eiser heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij uit Sierra Leone afkomstig is. Ofschoon eiser bepaalde vragen over zijn taalgebruik - naar de opvatting van verweerder - niet adequaat heeft kunnen beantwoorden, betekent dit niet
dat vast is komen te staan dat eiser niet wordt vervolgd in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft verklaard hoe zijn familie werd vervolgd en uitgeroeid door rebellen.
Tenslotte heeft eiser betoogd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hij heeft er op gewezen het standpunt van de verweerder als verwoord in de laatste alinea van rubriek 4 geen steun vindt in de wet. Ten
onrechte is overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking van het bijzondere beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt de Sierra
Leoonse nationaliteit te bezitten en het voor de Nederlandse autoriteiten derhalve onmogelijk maakt de noodzaak en het beschikbaar zijn van adequate opvang te onderzoeken.
3. Verweerder heeft - samengevat - vastgesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit of nationaliteit zou kunnen blijken. Aan de stelling van eiser dat hij behoort tot de stam der Temne heeft verweerder
geen betekenis gehecht, omdat gebleken is dat eiser de Temne-taal geenszins machtig is. Voorts bleek eiser geen kennis te hebben van de Krio-taal, de lingua franca van Sierra Leone. Eiser heeft voor die feiten geen overtuigende
verklaring kunnen geven. Ook overigens heeft eiser aan de hand van vragen op topografisch en cultureel vlak geenszins aannemelijk weten te maken dat hij daadwerkelijk uit Sierra Leone komt. Eiser heeft nauwelijks informatie kunnen
verschaffen omtrent zijn directe leefomgeving.
Verweerder heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat eiser in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk
heeft gemaakt dat zijn asielaanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een vva-bt vormen. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag
gebaseerd op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, in samenhang met het bepaalde in artikel 31Vw2000.
Voorts heeft verweerder besloten dat eiser na uitreiking van de afwijzing van zijn aanvraag Nederland uit eigen beweging onmiddellijk - binnen 24 uur - dient te verlaten.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat eiser niet meerderjarig is. Voorts staat vast dat eiser na de afwijzing van zijn aanvraag opvang is geboden overeenkomstig Vc2000 C5/ 24.12.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure).
Verweerder heeft in C3/ 12.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) bepaald dat een aanvraag waarvan zonder tijdrovend onderzoek - binnen 48 procesuren - kan worden vastgesteld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw2000
dan wel op grond van artikel 4:6 Awb, kan worden afgewezen, in beginsel in aanmerking komt voor afdoening in de AC-procedure.
Niet staande kan worden gehouden dat verweerder niet in redelijkheid tot deze beleidsbepaling heeft kunnen komen.
5. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat verweerder ingevolge Vc2000 C3/ 2.5 na de uitslag van het leeftijdsonderzoek de aanmeldcentrumprocedure opnieuw heeft laten beginnen. Evenmin is gebleken van een aan verweerder toe
te rekenen overschrijding van de termijn van 48 procesuren.
6. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat een persoon, die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde
sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees niet wil inroepen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser in het aanmeldcentrum uitvoerig is gehoord omtrent zijn asielmotieven. Aangezien eiser ten tijde van de behandeling van zijn aanvraag geen documenten heeft overgelegd die zijn beweerdelijke
nationaliteit staven, heeft verweerder hem gehoord omtrent zijn kennis van het door hem gestelde land van herkomst.
Niet kan worden geoordeeld dat in het kader van die herkomstbepaling aan eiser vragen zijn voorgelegd, die onder inachtneming van zijn leeftijd en sociale achtergrond, in redelijkheid niet aan hem voorgelegd hadden mogen worden. De
rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat uit de inhoud van de beantwoording van die vragen volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit Sierra Leone afkomstig is. Zij verenigt zich voorts met
verweerders standpunt dat nu eiser zijn land van herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, weinig waarde kan worden gehecht aan de door eiser gestelde problemen in dat land en eisers beroep op het vluchtelingschap apert niet
gerechtvaardigd is.
Naar het oordeel van de rechtbank is buiten twijfel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij vluchteling is. Verweerder heeft eisers aanvraag terecht afgewezen.
8. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen. Gelet op rechtsoverweging 7 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst strijd oplevert met dit artikel.
9. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van eisers vertrek uit het land van herkomst, op grond waarvan verweerder een vva-bt in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
10. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiser met toepassing van de AC-procedure heeft afgewezen.
11. Aangaande de grief gericht tegen de inhoud van de laatste alinea van rubriek 4 van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge de systematiek van de Vw2000 bestaat voor de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel (hoofdstuk 3, afdeling 4 Vw2000) en een verblijfsvergunning regulier (hoofdstuk 3, afdeling 3 Vw2000) een
afzonderlijk traject.
Overeenkomstig deze systematiek heeft verweerder in Vc2000 C1/ 2 uiteengezet dat een vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend in het kader van die aanvraag zich niet erop kan beroepen dat hij in aanmerking komt voor een
verblijfsvergunning regulier in de zin van artikel 14 Vw2000. Naar de opvatting van verweerder kan bij de beoordeling van een asielaanvraag op grond van artikel 14, eerste lid, onder e, Vw2000, juncto artikel 3.6 wel ambtshalve
worden bezien of de vreemdeling op grond van die bepaling in aanmerking komt.
De rechtbank stelt vast dat verweerder dit laatste heeft gedaan in de door eiser aangevochten passage van het bestreden besluit. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het geven van die zienswijze niet heeft
gehandeld in strijd met de wet. Verweerder heeft in die passage slechts ambtshalve zijn zienswijze gegeven op de kans van verlening aan eiser van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, onder e, Vw2000,
juncto artikel 3.56 Vb2000. In het kader van de beslissing op de onderwerpelijke asielaanvraag mist verweerders zienswijze enig zelfstandig rechtsgevolg, nu blijkens het dictum van het besluit (rubriek 5) overeenkomstig de
systematiek van de wet alleen op de aanvraag vva-bt is beslist.
12. Ingevolge artikel 45 Vw2000 heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot vva-bt wordt afgewezen van rechtswege onder meer het gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland verblijft tenzij een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet; (...).
Op grond van artikel 62, vierde lid aanhef en onder a, Vw2000 kan Onze Minister in het belang van de uitzetting de vertrektermijn van vier weken neergelegd in artikel 62, eerste lid, verkorten tot minder dan vier weken. Verweerder
heeft ten aanzien van deze bevoegdheid bij Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire TBV 2001/10, zijn beleidsbepaling neergelegd in Vc2000 C3/ 12.2. Daarin is onder verwijzing naar Vc2000 A4/ 4.1.4 bepaald "dat de vertrektermijn
in het belang van de uitzetting kan worden verkort, onder andere indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling misbruik zal maken van het gunnen van een vertrektermijn door niet rechtmatig in ons land achter te blijven. Voor de
gevallen waarin binnen het aanmeldcentrum (niet zijnde Schiphol) een asielaanvraag is afgewezen, geldt dat deze gegronde vrees aanwezig is. De vertrektermijn bedraagt derhalve nul dagen".
Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot deze beleidsbepaling heeft kunnen komen. Blijkens de toelichting bij het wetsvoorstel Vw2000 (MvT TK 26732, nr. 3 bij artikel 60 Ontwerp Vw 2000) wordt met het
neerleggen in de wet van één vertrektermijn (artikel 62, eerste lid) beoogd in de Vw2000 ten opzichte van de Vw (oud) het aantal beslismomenten ten aanzien van een niet toegelaten vreemdeling terug te brengen. Ofschoon dit effect
ten aanzien van een vreemdeling op wiens aanvraag met toepassing van de AC-procedure afwijzend is beslist niet wordt bereikt indien verweerder daarbij gebruik maakt van zijn bevoegdheid krachtens artikel 62, vierde lid,Vw2000,
vermag de rechtbank niet in te zien dat uitoefening van die bevoegdheid in de onderwerpelijke zaak overeenkomstig verweerders beleidsbepaling reeds daarom in strijd is met artikel 62 of anderszins strijdig met het recht.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder met zijn beleidsbepaling de regeling wil voortzetten van Vc 1994 B7/ 5.4.1, waarin de vertrektermijn van vier weken van artikel 15, tweede lid, Vw (oud) voor alle
AC-zaken wordt verkort tot nul dagen (onmiddellijk vertrek).
Niet is gebleken dat verweerder bij het bestreden besluit ten aanzien van eiser het bepaalde in artikel 4:84 Awb heeft veronachtzaamd.
13. Op grond van al het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
14. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op
17 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Rijkelijkhuizen, griffier.
afschrift verzonden op: 20 april 2001