ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1233
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- C.P.E.M. Fonteijn
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening voor Soedanese vreemdeling met verzoek om uitzetting te staken
In deze zaak verzoekt een Soedanese vreemdeling, behorende tot de Nuba-stam, om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te staken totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. De vreemdeling verblijft sinds 29 september 1999 in Nederland en heeft op 30 september 1999 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke op 7 februari 2000 werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris van Justitie heeft bepaald dat de uitzetting niet achterwege zal blijven zolang het bezwaar loopt. De vreemdeling verzoekt de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat hij het bezwaar in Nederland kan afwachten.
De president van de rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2001 behandeld, waarbij de vreemdeling in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De president overweegt dat de weigering van de staatssecretaris om een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen, niet op de juiste gronden is gebaseerd. De president wijst erop dat de beleidswijziging van 8 september 2000, waar de staatssecretaris naar verwijst, niet in het kader van de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld dient te worden.
De president concludeert dat de gevraagde voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De president oordeelt dat de staatssecretaris in de proceskosten moet worden veroordeeld, en dat de kosten van de vreemdeling, die een toevoeging heeft gekregen, door de Staat der Nederlanden vergoed moeten worden. De uitspraak wordt gedaan op 5 februari 2001, waarbij de president de verzoeker in het gelijk stelt en de staatssecretaris veroordeelt in de proceskosten.