2.7 Niet in geschil is dat de beschikking tot ongewenstverklaring in april 1997 in persoon is uitgereikt. Er is geen aanknopingspunt in het dossier deze uitreiking niet rechtsgeldig te achten. De geldigheid van de bekendmaking van
een besluit in verband met de bepaling van het begin van de bezwaar- of beroepstermijn in de zin van artikel 6:8 Awb wordt niet beïnvloed door de omstandigheid of de belanghebbende tot wie het besluit is gericht in staat is de
strekking van het besluit geheel dan wel in zekere mate te begrijpen. De omstandigheid dat de belanghebbende niet in staat is de strekking van het besluit te begrijpen, dan wel in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand
niet in staat zou zijn de noodzakelijke stappen te zetten om tot instelling van bezwaar te geraken is een omstandigheid die uitsluitend in het kader van de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in de zin
van artikel 6:11 Awb een rol kan spelen.
Verweerder heeft voorts, anders dan namens verzoeker is betoogd met een beroep op verweerders beleidsvoorschrift van situaties waarin voor de vreemdeling een advocaat-gemachtigde optreedt, geen aanleiding hoeven zien de beschikking
in 1997 mede aan de advocaat van verzoeker in de strafzaak toe te zenden. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat die raadsman zich jegens verweerder kenbaar had gemaakt als advocaat-gemachtigde ter behartiging van verzoekers
belangen in vreemdelingrechtelijke kwesties, dan wel dat verzoeker deze raadsman in vreemdelingrechtelijke kwesties als zodanig had aangewezen. Vast staat dan ook dat de geldende bezwaartermijn bij indiening van het bezwaarschrift
op 21 november 2000 was verstreken.
Anders dan namens verzoeker is aangevoerd, vloeit uit de bepalingen omtrent het horen in vreemdelingrechtelijke situaties niet voort dat verweerder gehouden was voor de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring verzoekers
bezwaarschrift voor advies voor te leggen aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV), indien inderdaad sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift in de zin van artikel 7:3 aanhef en onder a Awb. Artikel
31 Vw wijst de gevallen aan waarin de ACV moet worden ingeschakeld. Daarmee zijn ook de materiële gevallen aangegeven – in wezen in aanvulling op artikel 32 VW - waarin uitzetting achterwege moet blijven, zodat 32 lid 2 Vw geen
toepassing kan vinden. De artikelen 31 en 32 Vw creëren echter geen verdergaande hoorplicht voor verweerder dan voortvloeit uit de algemene regeling van de hoorplicht in de Awb. Indien door de kennelijke niet-ontvankelijkheid van
het bezwaar van horen mag worden afgezien, is van een hoorplicht geen sprake en hoeft de ACV dus niet te worden ingeschakeld.
Zoals hiervoor aangegeven is het bezwaarschrift ver na de wettelijke bezwaartermijn van 4 weken ingediend. Voorts ziet de president geen aanknopingspunt voor de conclusie dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is op grond van
de psychiatrische gezondheidstoestand van verzoeker. Niet is aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de uitreiking van de beschikking en de eerste periode nadien sprake was van een zodanig psychiatrisch ziektebeeld dat verzoeker
niet in staat was de strekking van de beschikking te begrijpen en niet in staat was te bewerkstelligen dat bezwaar werd ingesteld. De brief van de coördinator PMO van de P.I. Toorenburg van 7 december 2000 overtuigt niet tot het
tegendeel, omdat slechts het vermoeden wordt geuit dat het in november 1997 gediagnosticeerde ziektebeeld al eerder bestond. Bovendien valt uit de beschrijving van dat ziektebeeld in de rapportage van de FOBA niet af te leiden dat
toen sprake was van een zodanige psychische gezondheidstoestand van verzoeker dat hij geheel niet in staat was de strekking van de beschikking te begrijpen en niet in staat was bezwaar te (doen) maken. Daar komt nog bij dat uit de
rapportages valt af te leiden dat verzoekers psychotische en/of depressieve toestandsbeeld varieert. Niet uitgesloten is dat er periodes zijn geweest dat verzoeker minder goed of onmachtig is geweest tot het begrijpen en bewaken van
zijn rechtspositie, doch niet dat die blijvend op dat ernstige niveau heeft verkeerd. Het spoedige ontslag uit de FOBA en de redengeving daarvoor in de rapportage wijst daar op. Een en ander brengt mee dat verweerder terecht tot de
conclusie is gekomen dat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.