ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1216
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Herstel van verzuim in aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw, had op 28 september 1999 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf (vtv) op humanitaire gronden, met het doel bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie op 15 november 1999 buiten behandeling gesteld, waarop verzoekster bezwaar maakte. Op 30 november 1999 verzocht zij de president om een voorziening te treffen om haar uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
De president overwoog dat de Staatssecretaris verzoekster de gelegenheid had geboden om een verzuim te herstellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster had op 12 oktober 1999 gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, maar de Staatssecretaris had de aanvraag pas na het verstrijken van de wettelijke termijn buiten behandeling gesteld. De president oordeelde dat dit in strijd was met de Awb, aangezien de termijn voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag op 9 november 1999 was geëindigd. De president concludeerde dat de Staatssecretaris alsnog een inhoudelijk besluit op de aanvraag van verzoekster moest nemen.
Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op f 1420,- werden vastgesteld. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van aanvragen om een vergunning tot verblijf en de naleving van wettelijke termijnen door bestuursorganen. De president benadrukte dat het bestuur tijdig moet beslissen op aanvragen, anders kan een buiten behandelingstelling niet meer plaatsvinden. De uitspraak is gedaan in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de rechten van vreemdelingen in Nederland worden gewaarborgd.