ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1177
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toelating en opvang van alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een alleenstaande minderjarige asielzoeker, geboren in 1983 en afkomstig uit Irak. De verzoeker verblijft sinds 8 februari 2001 in Nederland en heeft op 21 februari 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke op 23 februari 2001 door de Staatssecretaris van Justitie is afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaar is beslist.
De president overweegt dat de uitzetting van verzoeker niet onrechtmatig is, ondanks het feit dat de uitreiking van de beslissing niet conform het beleid is geschied. De president stelt vast dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in Irak. De president wijst erop dat de situatie in Irak niet zodanig is dat vreemdelingen uit dat land automatisch als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging.
De president concludeert dat de rechtmatigheid van de beslissing van de Staatssecretaris niet wordt aangetast door het feit dat verzoeker een alleenstaande minderjarige asielzoeker is. De president wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het bezwaar ongegrond. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, waarbij de president de relevante artikelen aanhaalt die betrekking hebben op de procedure en de beoordeling van asielaanvragen.