ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1174

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/61979
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf bij partner en de gevolgen voor gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseres, een Myanmarese vrouw, die in Nederland verblijft. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf bij haar Nederlandse partner, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat zij niet beschikte over een geldige mvv. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat eiseres in Myanmar een mvv moest aanvragen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden in Myanmar, waar geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is. Eiseres had eerder een verklaring ondertekend waarin zij zich verplichtte om na haar studie in Duitsland terug te keren naar Myanmar en daar voor het ministerie van Onderwijs te werken. De rechtbank oordeelde dat de scheiding tussen eiseres en haar partner, die zou voortvloeien uit het mvv-vereiste, niet als tijdelijk kon worden aangemerkt en dat dit een schending van artikel 8 van het EVRM zou kunnen opleveren. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was en dat de belangen van eiseres onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 00/61979
Datum uitspraak: 16 februari 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1965,
van Myanmarese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. L.F. Portier,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.B. Langius,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 28 februari 2000 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij partner en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst ingediend. Bij beschikking van 3 april 2000 heeft de
korpschef van de regiopolitie Brabant Zuid Oost namens verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft daartegen bij bezwaarschrift van 1 mei 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 1 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 7 augustus 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 januari 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. In deze procedure dient beoordeeld te worden of de beschikking van 1 augustus 2000 in rechte stand kan houden.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Eiseres is in de periode van augustus 1997 tot 31 december 1999 in Duitsland in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor studie. Zij heeft indertijd bij haar vertrek uit Myanmar een verklaring ondertekend dat zij na
afronding van haar studie dient terug te keren naar Myanmar en voor een periode van tien jaar ten behoeve van het ministerie van Onderwijs werkzaam dient te zijn. Sinds december 1998 heeft eiseres een relatie met haar Nederlandse
partner. Bij eiseres is in 1999 borstkanker geconstateerd waarvoor zij in Duitsland tot eind december 1999 is behandeld. Op 28 december 1999 is zij naar Nederland gekomen en op 28 februari 2000 heeft zij een verblijfsvergunning voor
verblijf bij partner aangevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een vergunning tot verblijf buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet over een geldige mvv beschikt. Niet is gebleken dat eiseres valt onder een van de vrijstellingsgronden of op
grond van de hardheidsclausule zou moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiseres heeft er indertijd vrijwillig en zonder dwang mee ingestemd dat zij bij terugkeer naar haar land gedurende een periode van tien jaar zal
werken ten behoeve van het ministerie van Onderwijs. Dat zij nu om die reden niet wenst terug te keren naar haar land, kan niet leiden tot een verplichting van de Nederlandse overheid om haar te ontheffen van het mvv-vereiste.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de partner van eiseres er voor kan kiezen om met eiseres mee te reizen naar Myanmar. Het feit dat eiseres in het verleden borstkanker heeft gehad kan evenmin leiden tot
ontheffing van het mvv-vereiste. Niet is gebleken dat eiseres in Nederland een medische behandeling ondergaat of moet ondergaan. Wat betreft de dreigende schending op het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM stelt
verweerder zich op het standpunt dat handhaving van het mvv-vereiste niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat aan het gezinsleven niet te eniger tijd hier ten lande inhoud kan worden gegeven. De mvv-aanvraag in het land van herkomst zal
slechts een tijdelijke scheiding betekenen. Op de Nederlandse overheid rust niet de positieve verplichting om ontheffing te verlenen van het mvv-vereiste.
4. Namens eiseres is een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
Eiseres heeft voor haar vertrek een verklaring moeten ondertekenen dat zij bij terugkeer tenminste tien jaar ten behoeve van het ministerie van Onderwijs werkzaam moet zijn. Dit betekent dat zij bij terugkeer naar haar land van
herkomst vanwege het aanvragen van een mvv het land vervolgens niet meer zal kunnen verlaten. Eiseres verwacht vanwege het feit dat zij inmiddels na afronding van haar studie niet is teruggekeerd naar haar land en vanwege het feit
dat haar vader behoort tot een oppositiepartij in Myanmar problemen. Er is geen reele mogelijkheid voor de partner van eiseres om haar te volgen naar Myanmar, aangezien vreemdelingen in Myanmar niet of nauwelijks worden
geaccepteerd. Er rust een positieve verplichting op de Nederlandse overheid om eiseres en haar partner in staat te stellen het gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag onder meer buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
7. In het eerste lid van artikel 16a van de Vw, in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een
geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke de vreemdeling heeft aangevraagd bij en welke aan de vreemdeling is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van
bestendig verblijf van de vreemdeling. In het derde lid van dit artikel is een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Daarnaast is in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit
(Vb), eveneens in werking getreden op 11 december 1998, nog een twaalftal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid, van de Vw in zeer
bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het vereiste mvv-bezit. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.
8. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 16a van de Vw dient een mvv te worden aangevraagd in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf van de vreemdeling. Ter zitting is gebleken dat er in Myanmar
geen diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat blijkens het bepaalde in de Vreemdlingencirculaire (Vc) onder A4/6.3 in geval in het land van herkomst of
het land van bestendig verblijf geen Nederlandse consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, de mvv dient te zijn afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land van herkomst of bestendig
verblijf gevestigd is.
Voor eiseres zou dit betekenen dat zij zich zou dienen te vervoegen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Thailand. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het haar met haar Myanmarese reisdocument slechts is toegestaan terug te
keren naar Myanmar en dat zij derhalve niet rechtstreeks naar Thailand kan reizen. Eiseres is voorts van mening dat het zeer onwaarschijnlijk te achten is dat het haar zal worden toegestaan om via Myanmar naar Thailand te reizen.
9. De rechtbank zal in het midden laten of het eerste lid van artikel 16a van de Vw door verweerder in Vc onder A4/6.3 juist wordt uitgelegd.
10. De rechtbank is van oordeel dat van verweerder had mogen worden verwacht dat zij er van op de hoogte is waar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen gevestigd zijn. Verweerders standpunt dat eiseres dient
terug te keren naar Myanmar om aldaar de mvv-procedure te doorlopen mist gezien het bovenstaande feitelijke grondslag. Gelet daarop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom bovengenoemde feiten en omstandigheden een beroep op
de hardheidsclausule niet kunnen rechtvaardigen.
11. Aan het voorgaande voegt de rechtbank het volgende toe.
Eiseres heeft aangegeven dat zij bij terugkeer naar Myanmar problemen zal krijgen met de Myanmarese autoriteiten vanwege haar verlate terugkeer naar haar land en vanwege de oppositioneleactiviteiten van haar vader. Bij schrijven van
18 januari 2001, ter griffie van de rechtbank binnengekomen op 22 januari 2001, heeft de gemachtigde van eiseres een brief van de vader van eiseres overlegd, waarin de problemen van eiseres en haar vader in Myanmar worden bevestigd.
Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze brief nu deze niet binnen de termijn als gesteld in artikel 8:58 van de Awb is ingediend. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres
gestelde problemen niet kunnen leiden tot opheffing van het mvv-vereiste. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat in een reguliere procedure als de onderhavige asielgerelateerde aspecten niet kunnen worden betrokken bij
een beroep op de hardheidsclausule, maar dat eiseres vrij staat asiel aan te vragen.
12. De rechtbank zal de brief van de vader van eiseres op grond van het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb niet in de beoordeling betrekken.
13. Het standpunt van eiseres moet naar het oordeel van de rechtbank als een beroep op artikel 3 van het EVRM worden opgevat. Dit artikel kan er aan in de weg staan dat van een vreemdeling wordt gevergd dat hij terugkeert naar het
land van herkomst om een mvv aan te vragen. De rechtbank ziet niet in waarom de door eiseres aangegeven problemen bij terugkeer naar haar land van herkomst geen rol kunnen spelen bij de beoordeling of sprake is van zeer bijzondere
individuele omstandigheden in de zin van artikel 16a, zesde lid, van de Vw die een ontheffing van het mvv-vereiste rechtvaardigen. Het standpunt van verweerder dat het eiseres vrij staat asiel aan te vragen, snijdt naar het oordeel
van de rechtbank geen hout aangezien eiseres geen toelating als vluchteling of verblijf op grond van artikel 3 EVRM beoogt, doch toelating wenst voor verblijf bij partner. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het nemen van
een nieuw besluit de door eiseres gestelde problemen mede in zijn beoordeling bij toepassing van atikel 16a, zesde lid, van de Vw dient te betrekken.
14. De rechtbank ziet voorts aanleiding om te beoordelen of het in artikel 8 van het EVRM vastgestelde recht op eerbiediging van het gezinsleven met zich meebrengt dat verweerder vrijstelling van het mvv-vereiste aan eiseres niet
had mogen onthouden.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiseres en haar partner sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In artikel 8, eerste lid EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect
voor zijn familie- en gezinsleven („family life“). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een
democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Op grond van vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geldt daarbij als uitgangspunt dat artikel 8 EVRM geen
algemene verplichting met zich meebrengt gezinshereniging of gezinsvorming mogelijk te maken door immigratie toe te staan.
16. Gezien het feit dat aan eiseres nimmer verblijf in Nederland is toegestaan is in dit geval geen sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Of in dit geval uit het recht op eerbiediging
van het familie- en gezinsleven niettemin voor verweerder een (positieve) verplichting voortvloeit om eiseres verblijf in Nederland toe te staan moet worden vastgesteld aan de hand van een redelijke afweging tussen de belangen van
het individu en die van de gemeenschap in zijn geheel.
17. Eiseres heeft in de procedure de indertijd door haar voor vertrek uit Myanmar ondertekende verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij na afronding van haar studie in Duitsland dient terug te keren naar Myanmar. Tevens is in
de verklaring vastgelegd dat eiseres zich bereid verklaart om voor een periode van ten minste tien jaar werkzaam te zijn ten behoeve van het ministerie van Onderwijs. De rechtbank is van oordeel dat het gezien deze verklaring niet
onaannemelijk is te achten dat het eiseres niet zal worden toegestaan om gedurende de eerste tien jaar haar land van herkomst weer te verlaten. In dit licht zal het vasthouden aan de mvv-plicht naar mag worden aangenomen tot
consequentie hebben dat eiseres en haar partner langdurig van elkaar gecheiden zullen zijn. Deze scheiding als gevolg van de verplichting tot het doen van een mvv-aanvraag in het land van herkomst kan daardoor, in tegenstelling tot
het standpunt van verweerder hieromtrent, niet als tijdelijk worden aangemerkt. Verweerder heeft zich hier naar het oordeel van de rechtbank bij de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM onvoldoende rekenschap van gegeven.
18. Voorts overweegt de rechtbank dat geenszins vaststaat dat het de partner van eiseres zal worden toegestaan om in Myanmar te verblijven om aldaar met eiseres het gezinsleven uit te oefenen. Eiseres heeft in dit verband aangegeven
dat vreemdelingen in Myanmar niet worden geaccepteerd en dat een relatie tussen een Myanmarese en een vreemdeling in Myanmar niet is toegestaan. In die zin zou er sprake zijn van een objectieve belemmering om het gezinsleven in
Myanmar uit te oefenen. Verweerder is in het bestreden besluit noch ter zitting ingegaan op het door eiseres aangevoerde, maar heeft volhard in de opvatting dat de partner eiseres kan volgen naar haar land van herkomst. De rechtbank
is van oordeel dat verweerder op deze wijze de vraag of er mogelijkerwijs sprake is van een objectieve belemmering onvoldoende in de vereiste belangenafweging heeft betrokken.
19. Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de toepassing van artikel 8 EVRM de belangen van eiseres onvoldoende heeft betrokken. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste
lid, van de Awb te worden vernietigd, zodat het beroep reeds hierom gegrond wordt verklaard.
20. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres op ontoereikende gronden buiten behandeling heeft gesteld. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte geen stand houden. Het beroep
is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
21. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres voor dit beroep gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het door haar betaalde griffierecht, zoals
hierna weergegeven.
De Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te geven met inachtneming van deze uitspraak;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht ad f 225,- aan eiseres dient te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad f 1420,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2001 in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. Hermans als griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 33e van de Vreemdelingwet geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: