ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1172
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- B.H. Franke
- E.L. Grosheide
- J.F. Miedema
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het paspoortvereiste voor vreemdelingenverblijf in Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 januari 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een Angolese vrouw die sinds 25 mei 1998 in Nederland verblijft, en de Staatssecretaris van Justitie. A had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot, maar deze aanvraag werd op 25 februari 1999 afgewezen omdat zij niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding, in dit geval een paspoort. A heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat artikel 41 van de Vreemdelingenbesluit (Vb) geen grondslag biedt voor het weigeren van verblijf op basis van het ontbreken van een paspoort, aangezien dit artikel enkel betrekking heeft op toegang tot Nederland. Evenmin kan artikel 28, zesde lid, van de Vreemdelingenwet (VV) als bevoegdheidsgrondslag worden gebruikt, omdat de regeling die deze bepaling ondersteunde, bij Algemene maatregel van bestuur is vervallen. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan, omdat er geen beleidsregel is waarnaar verweerder kan verwijzen om het paspoortvereiste te onderbouwen.
De rechtbank verklaart het beroep van A gegrond, vernietigt de bestreden beschikking en draagt de Staatssecretaris op om binnen veertien weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van A. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van A, die zijn vastgesteld op ƒ 1.420,--, en moet het betaalde griffierecht van ƒ 225,-- worden vergoed. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het paspoortvereiste in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van de motiveringsplicht van de overheid.