ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1144
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.H.B.M. Potters
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding en inbewaringstelling van vreemdeling zonder concrete aanwijzingen
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, hierna aangeduid als de vreemdelinge. De vreemdelinge was op 10 januari 2001 in bewaring gesteld na een aanvraag om toelating als vluchteling. De politie had bemiddelend opgetreden bij een onenigheid op straat en vroeg de vreemdelinge naar haar personalia, waarbij bleek dat zij geen legitimatiebewijs bezat. De rechtbank oordeelde dat er voorafgaand aan de staandehouding geen rechtmatig verkregen concrete aanwijzingen waren van illegaal verblijf, zoals vereist door artikel 19 van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank stelde vast dat de Wet op de identificatieplicht slechts in een beperkt aantal gevallen een identificatieplicht schept en dat er in dit geval geen formele wet was die de politie de bevoegdheid gaf om de vreemdelinge te identificeren.
De rechtbank concludeerde dat de staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig waren, omdat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf op het moment dat de vreemdelinge om bescherming vroeg. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelinge gegrond en beval de opheffing van de inbewaringstelling. Tevens werd de vreemdelinge een schadevergoeding toegekend van f 2800,-- voor de onrechtmatige inbewaringstelling, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdelinge, vastgesteld op f 1420,--. De uitspraak werd gedaan door rechter E.H.B.M. Potters, in aanwezigheid van griffier F.C. Meulemans, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.