ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1142
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.C.R. Derkx
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige fouillering en aanhouding van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de fouillering en aanhouding van een vreemdeling, die op 30 december 2000 in bewaring werd gesteld. De vreemdeling, geboren in 1964 of 1965 en van Marokkaanse nationaliteit, werd verdacht van het verhandelen van drugs. De politie had hem gefouilleerd op basis van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, dat stelt dat politieambtenaren bevoegd zijn om een persoon te fouilleren bij ernstige bezwaren. De gemachtigde van de vreemdeling betoogde echter dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren, en dat de fouillering en aanhouding onrechtmatig waren.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de aanhouding beoordeeld, waaronder het proces-verbaal van aanhouding van 29 december 2000. De vreemdeling had twee bekende gebruikers van verdovende middelen aangesproken en had een bankbiljet van f. 10,- ontvangen, waarna hij iets aan de persoon overhandigde. De rechtbank concludeerde dat, gezien de context en de omstandigheden, de politieambtenaren in redelijkheid konden aannemen dat er ernstige bezwaren waren. Daarom werden de fouillering en de daaropvolgende aanhouding niet onrechtmatig geacht.
Vervolgens werd vastgesteld dat er concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf, wat leidde tot de staandehouding van de vreemdeling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van de vreemdeling op een juiste grondslag berustte, aangezien hij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de vrijheidsontneming niet in strijd was met de Vreemdelingenwet. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.