ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1130
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en binnentreden in prostitutiepand; rechtmatigheid van vrijheidsontneming
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 8 februari 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van de vreemdelinge, die in bewaring was gesteld op 26 januari 2001. De vreemdelinge, van Albanese nationaliteit, was aangetroffen achter een raam van een bordeel in Amsterdam, waar zij haar diensten als prostituee aanbood. De rechtbank diende te beoordelen of de toepassing van de maatregel tot vrijheidsontneming in strijd was met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten op grond van artikel 151a, tweede lid, van de Gemeentewet bevoegd waren om van de vreemdelinge inzage te vorderen van een identificatiedocument. De rechtbank verwierp de stelling van de vreemdelinge dat het binnentreden in het pand onrechtmatig was, omdat er voldoende aanwijzingen waren voor illegaal verblijf. De vreemdelinge had zich bovendien gepresenteerd met een kennelijk vervalst Grieks paspoort, wat leidde tot een redelijk vermoeden van een strafbaar feit.
De rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling van de vreemdelinge op een juiste grondslag berustte, aangezien zij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en er ernstige vermoedens bestonden dat zij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank oordeelde verder dat de verweerder voldoende voortvarend te werk ging en dat er zicht was op een spoedige uitzetting. Het beroep van de vreemdelinge werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open, behalve voor het verzoek om schadevergoeding, waartegen hoger beroep mogelijk was bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.