ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1072
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verlenging verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een verzoekster van Poolse nationaliteit die een aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning heeft ingediend, tien maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerder verleende vergunning. De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat verzoekster niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De president van de rechtbank oordeelt dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. De relevante regelgeving, zoals artikel 16a van de Vreemdelingenwet en TBV 2000/14, wordt besproken. De president concludeert dat de aanvraag, ondanks de late indiening, als een aanvraag om voortgezette toelating moet worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de omstandigheden van het geval, waaronder persoonlijke omstandigheden van verzoekster die haar verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. De president oordeelt dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om de uitzetting niet achterwege te laten. De president wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster.