ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1018

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5502 VRWET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot buiten behandelingstelling aanvraag

In deze zaak heeft verzoeker, A, samen met zijn echtgenote B en hun drie minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op basis van de Tijdelijke regeling voor langdurig illegalen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker deze niet met de benodigde stukken had onderbouwd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De president van de rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld. De president oordeelde dat de vereisten van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet correct waren toegepast, aangezien de verweerder niet voldoende had aangetoond dat de aanvraag niet kon worden beoordeeld. De president heeft de Staatssecretaris verzocht om de aanvraag alsnog inhoudelijk te beoordelen en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op f 1420,-, en is het griffierecht van f 225,- vergoed.

Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/5502 VRWET
Inzake : A, verzoeker, mede namens zijn echtgenote
B en hun drie minderjarige kinderen, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. L.C. Blok, advocaat te Katwijk
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr.M.M.A.H. de Ruijter, ambtenaar ten departemente
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1960, bezit de Turkse nationaliteit. Op 26 november 1999 heeft hij, mede namens zijn echtgenote en zijn minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf op
grond van de tijdelijke regeling voor langdurig illegalen. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 april 2000 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op
grond van artikel 32 Vw bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten.
2. Bij schrijven van 11 mei 2000 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak
betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 januari 2001. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief
beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De president zal toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
3. Het beleid met betrekking tot toelating op grond van de tijdelijke regeling voor langdurig illegalen is neergelegd in TBV 1999/23, die geldig was van 1 oktober 1999 tot 1 december 1999.
Volgens deze regels gelden de volgende voorwaarden voor advisering door de commissie van burgemeesters:
1. Het verzoek moet tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999 zijn ingediend;
2. De vreemdeling dient aan te tonen dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats in Nederland heeft gehad;
3. De vreemdeling dient in ieder geval vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit te zijn geweest van een sofinummer;
4. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldig paspoort;
5. De vreemdeling mag gedurende de onder 2 genoemde periode niet Nederland zijn uitgezet;
6. De vreemdeling mag niet in het bezit zijn geweest of gebruik hebben gemaakt van valse c.q. vervalste documenten;
7. De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt;
8. Er mag geen sprake zijn van criminele antecedenten.
Blijkens de toelichting ad 1 op bovengenoemd beleid dient een verzoek om advies te voldoen aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 4:2 Awb en in ieder geval te worden onderbouwd met een bewijs waaruit blijkt dat betrokkene
vanaf 1 januari 1992 tot het moment van indiening van het verzoek ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland (bijvoorbeeld door middel van een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie) en een kopie van een te zijner
naam gesteld geldig paspoort. Indien laatstgenoemde stukken niet bij het verzoek om advies worden aangetroffen, zal het verzoek buiten behandeling worden gesteld. Ook verzoeken die op of ná 1 december 1999 worden ontvangen zullen
buiten behandeling worden gesteld.
4. Bij brief van 26 november 1999 heeft verzoeker een aanvraag ingediend in het kader van de tijdelijke regeling voor langdurig illegalen (hierna: de Regeling). Hij heeft deze aanvraag niet met stukken onderbouwd.
5. Bij besluit van 13 april 2000 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 Awb, omdat verzoeker onvoldoende gegevens heeft overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen, ook nadat de op grond
van dit artikel gestelde termijn voor aanvulling van de aanvraag was verstreken.
6. Bij bezwaarschrift van 11 mei 2000 heeft verzoeker stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag overgelegd.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht toepassing is gegeven aan artikel 4:5 Awb en wijst hierbij op de toelichting van de Regeling. In ieder geval dient de aanvraag te worden onderbouwd met een uittreksel uit de
Gemeentelijke Basisadministratie of ander bewijs waaruit blijkt dat betrokkene vanaf 1992 tot het moment van indiening van het verzoek ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland en met een geldig paspoort.
8. Dienaangaande overweegt de president als volgt.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling stellen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de
verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de
aanvraag aan te vullen.
9. Nu er bij de Regeling geen sprake is van wettelijke voorschriften is aan de orde de vraag of de gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Awb, voorzover hier van belang, verschaft de aanvrager gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn. Naar het oordeel van de president dient artikel 4:2, tweede lid, Awb
aldus te worden verstaan dat met „gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn“ zijn bedoeld gegevens en bescheiden zonder welke verweerder niet in staat is om verantwoord een beslissing te nemen.
Het gaat er bij de toelating op grond van de Regeling onder meer om of de vreemdeling met stukken heeft aangetoond dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland (voorwaarde 2) en of hij in het bezit
is van een geldig paspoort (voorwaarde 4).
Naar het voorlopig oordeel van de president kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de toepasselijkheid van artikel 4:5 Awb ten aanzien van deze voorwaarden. In het bijzonder geldt dit ten aanzien van voorwaarde 2 - dat de
vreemdeling vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland -, waarvan het „dienen aantonen“ onderdeel uitmaakt. Indien aan de hand van de overgelegde informatie wordt geconcludeerd dat het hebben van bedoelde
ononderbroken woonplaats niet is aangetoond, is niet voldaan aan voorwaarde 2 en kan afwijzing van de aanvraag volgen. In dit verband wordt ook verwezen naar rechtsoverweging 20 van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 10
november 1999 (AWB 99/6240 VRWET).
Daarbij komt dat verweerder inmiddels, anders dan de toelichting ad 1 aangeeft, ook verzoeken die op of na 1 december 1999 zijn ontvangen, niet buiten behandeling stelt maar inhoudelijk afwijst. Ter zitting heeft verweerder niet
duidelijk gemaakt hoe verweerder met de toepassing van artikel 4:5 Awb omgaat ten aanzien van de verschillende, cumulatief gestelde, voorwaarden.
Onder deze omstandigheden is niet uit te sluiten dat verweerder in bezwaar de aanvraag alsnog inhoudelijk zal dienen te beoordelen.
10. Het vorenstaande leidt er toe dat verwijdering van verzoeker achterwege moet blijven, totdat verweerder op verzoekers bezwaar zal hebben beslist. Het verzoek wordt derhalve toegewezen.
11. De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en
wegingsfactor 1).
III. BESLISSING:
De president:
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Meijers, griffier.
afschrift verzonden op: