ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0925

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/8751
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-vereiste voor Surinaamse eiseres met Nederlandse echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 januari 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Surinaamse eiseres, die in Nederland was getrouwd met een Nederlandse echtgenoot. De eiseres, die sinds 13 mei 1998 in Nederland verbleef met een toeristenvisum, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel bij haar echtgenoot te verblijven. De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet beschikte over een geldige mvv, wat sinds 11 december 1998 een vereiste is voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven.

De rechtbank overwoog dat de omstandigheden van eiseres, waaronder haar zwangerschap en de medische controles, niet voldoende waren om haar vrijstelling van het mvv-vereiste te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiseres niet acute noodzaak met zich meebracht die haar verhinderde om naar Suriname te reizen voor de aanvraag van een mvv. Bovendien was er geen bewijs dat de medische controles haar belemmerden om de aanvraag tijdig in te dienen.

De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres zelf het risico had genomen door met een toeristenvisum naar Nederland te reizen en dat zij op de hoogte had moeten zijn van de vereisten voor verblijf. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de omstandigheden in de door eiseres aangehaalde vergelijkingszaak niet gelijkwaardig waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie rechtmatig was.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 99/8751 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1976, bezit de Surinaamse nationaliteit. Zij verblijft sedert 13 mei 1998 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 1 maart 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: „verblijf bij Nederlandse echtgenoot C (hierna: C)“. Bij besluit van 16 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten
behandeling gesteld. Eiseres heeft tegen dit besluit op 9 april 1999 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 23 april 1999. Dit bezwaar is bij besluit van 2 augustus 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 5 augustus 1999 heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 15 september 1999 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld. De rechtbank heeft partijen
meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 29 december 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 1 augustus 2000 heeft verweerder geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G. van Atten, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.E. van
der Kamp, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te ‘s-Gravenhage. Tevens was Malone ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is op 13 mei 1998 met een toeristenvisum Nederland ingereisd. Op [...] februari 1999 is eiseres in Amsterdam in het huwelijk getreden met
C. Zij is op [...] maart 1999 in het Academisch Medisch Centrum van Amsterdam (AMC) bevallen van een zoon, D. Eiseres heeft bij de aanvraag niet aangetoond te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij
brief van 2 maart 1999 is eiseres in de gelegenheid gesteld om dit voor 16 maart 1999 alsnog aan te tonen. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt, maar heeft om vrijstelling van het mvv-vereiste verzocht.
3. Eiseres meent dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Zij heeft allereerst aangevoerd dat zij een noodzakelijke medische behandeling moest ondergaan. Eiseres was ten tijde van de aanvraag zwanger. Onder de
gedingstukken bevindt zich een schrijven d.d. 11 maart 1999 van S.J. Tanahatoe, arts-assistent gynaecologie bij het AMC te Amsterdam, waarin wordt medegedeeld dat eiseres vanaf 26 november 1998 bij het AMC onder controle is, en dat
vanwege de wet op de privacy geen medische informatie kan worden verstrekt. Eiseres heeft gesteld onder controle van het AMC te zijn, omdat zij eerder na acht maanden zwangerschap een kind had verloren. Dat het kind op 7 maart 1999
geboren is, maakt niet dat daarna het mvv-vereiste wel kon worden tegengeworpen. De gebruikelijke medische nazorg diende immers te worden verleend.
Eiseres heeft voorts gesteld dat om aan haar niet toe te rekenen redenen niet tijdig een aanvraag is ingediend. Eiseres en C hebben op 14 mei 1998 bij de dienst Vreemdelingenpolitie in Amsterdam informatie hebben gevraagd omtrent de
aanvraag van een vergunning tot verblijf. Daarbij bleek dat gelegaliseerde documenten uit Suriname moesten worden opgevraagd. De gelegaliseerde geboorte-akte en ongehuwdverklaring zijn door de familie in Suriname medio januari 1999
toegezonden.
Ten tijde van het van kracht worden van het wettelijk mvv-vereiste was voorts bij de dienst Vreemdelingenpolitie een aanvraag in behandeling tot het verstrekken van advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in verband met het
voorgenomen huwelijk.
Op 27 november 1998 heeft eiseres een ingevuld formulier D79 aangetekend naar de dienst Vreemdelingenpolitie verzonden. Een kopie van het bewijs van verzending heeft eiseres in bezwaar overgelegd. Bij navraag drie weken later bleek
dat het formulier niet te vinden was bij de dienst Vreemdelingenpolitie. Bij een tijdige behandeling van het op 27 november 1998 toegezonden formulier D79 had naar alle waarschijnlijkheid voor 11 december 1998 een aanvraag om
verlening van een vergunning tot verblijf kunnen worden ingediend, ofwel omdat voor die datum het huwelijk was gesloten, ofwel omdat eiseres gewaarschuwd was voor de invoering van het wettelijk mvv-vereiste. Eiseres was niet bekend
met die invoering. Ten tijde van de inwerkingtreding van het mvv-vereiste had zij ook geen bijstand van een gemachtigde. Omdat zij meende gehuwd te moeten zijn heeft zij niet eerst om een vergunning tot verblijf bij partner
gevraagd.
Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is voorts in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. Van eiseres kan niet gevergd worden dat zij terugkeert naar Suriname om aldaar gedurende de duur van de behandeling van de aanvraag te
verblijven - de in het bestreden besluit genoemde termijn van drie maanden is irreëel, de ervaring leert dat de behandeling meer dan zes maanden duurt - met achterlating van man en kind. Hierbij is van belang dat eiseres ten tijde
van het bestreden besluit inhoudelijk aan alle voorwaarden voldeed.
Eiseres beroept zich op artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het vertrek van eiseres naar Suriname om aldaar een aanvraag om verlening van een mvv te doen
betekent een ongerechtvaardigde inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven. Het zou betekenen dat de zoon van eiseres zijn moeder of zijn vader voor lange tijd zou moeten missen en het zou betekenen dat een van de
beide echtgenoten de andere gezinsleden zal moeten missen. De echtgenoot van eiseres kan zijn gezin ook niet volgen naar Suriname, omdat hij dan zijn werk zal kwijtraken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag, gelet op het mvv-vereiste, terecht buiten behandeling is gesteld. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn niet van dien aard dat reden bestaat om aan eiseres
vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste. Voorwaarde voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van medische behandeling is dat de medische behandeling noodzakelijk en onvoorzien moet zijn. Aan deze voorwaarde is niet
voldaan, nu geen sprake is van een acute medische noodzaak waarbij het voor betrokkene onmogelijk is om voor drie maanden naar het land van herkomst te gaan om daar een mvv aan te vragen. Eiseres was voorts niet gehouden de aanvraag
eerst in maart 1999 te doen. De onderhavige problematiek had zij kunnen voorkomen door de voor toelating geëigende weg te bewandelen, namelijk door eerst een mvv aan te vragen.
Evenmin kan gesteld worden dat eiseres de aanvraag niet verwijtbaar te laat heeft ingediend. Reeds op 14 mei 1998 is aan eiseres door de dienst Vreemdelingenpolitie een aanvraagformulier voor verlening van een vergunning tot
verblijf verstrekt. Vanaf die datum beschikte eiseres derhalve over alle informatie aangaande de procedure en de over te leggen bescheiden. Op geen enkele wijze is gebleken dat het aan de dienst Vreemdelingenpolitie is te wijten dat
het huwelijk van eiseres eerst ná 11 december 1998 kon worden voltrokken. Weliswaar is bij brief van 23 april 1999 een kopie gevoegd van een verzendbewijs met als adressant de genoemde dienst, maar - afgezien van het feit of het
hier de toezending van het ingevulde formulier D79 betreft - is wel gesteld maar niet gebleken dat dit formulier zou zijn zoekgeraakt bij deze dienst. Het had op de weg van eiseres gelegen om, bijvoorbeeld door middel van
overlegging van een daartoe strekkende verklaring van een medewerker, bedoelde uitlatingen te substantiëren. Nu wordt gesteld dat werd voldaan aan de voorwaarden voor toelating in het kader van gezinsvorming bij partner valt niet in
te zien in welke zin eiseres de toelating tot Nederland onmogelijk is gemaakt. Het partnerbeleid is gepubliceerd en voor een ieder kenbaar. Eiseres kon daarvan op de hoogte zijn, te meer nu zij zich heeft laten bijstaan door een
gemachtigde. De omstandigheid dat de verkrijging van een geapostilleerde ongehuwdverklaring vertraging zou hebben opgelopen komt voor rekening en risico van eiseres, zeker daar waar dit is te wijten aan (de houding van) de
Surinaamse autoriteiten.
Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die er toe nopen vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste. Handhaving van het mvv-vereiste levert geen strijd op met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Het mvv-vereiste
beoogt slechts te bewerkstelligen dat de toetsing van de vraag of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan plaatsvindt buiten de aanwezigheid van de vreemdeling hier te lande. Er is geen sprake van inmenging in het familie- of
gezinsleven. De (impliciete) weigering eiseres verblijf toe te staan ontneemt haar immers niet een eerder verleende verblijfstitel die haar in staat stelde het familie- of gezinsleven in Nederland te beleven. Eiseres is in het
huwelijk getreden op het moment dat zij wist dat haar hier te lande geen verblijf was toegestaan. Er bestaan geen objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen. Gelet op de huidige omstandigheden is het
uitoefenen van gezinsleven hier te lande niet blijvend onmogelijk.
5. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerders criterium dat de medische behandeling noodzakelijk en onvoorzien moet zijn en dat sprake moet zijn van een acute medische noodzaak niet in de wet is neergelegd. Daarbij is
verwezen naar een uitspraak van de President van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingplaats Amsterdam van 25 mei 2000
(AWB 00/864 VRWET).
Onder verwijzing naar een uitspraak van de President van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 mei 2000 (gepubliceerd in JV 2000/167), heeft eiseres voorts aangevoerd dat verweerder ten minste de medisch adviseur had dienen in te
schakelen, en dat - door zulks na te laten - is gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid.
De hardheidsclausule is wel degelijk van toepassing. Een mvv-aanvraag in het land van herkomst is geen kwestie van ongeveer drie maanden, zoals nog wel door verweerder wordt gesteld. Het moge inmiddels bekend zijn dat een
mvv-procedure niet binnen een half jaar is afgerond. In het licht van de lange duur van de mvv-procedure is tevens sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk in het recht op bescherming van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel
8 van het EVRM. Niet gezegd kan worden dat een dergelijke inbreuk in een democratische samenleving nodig is in het belang van de in lid 2 van artikel 8 EVRM genoemde omstandigheden. Terzake is verwezen naar een uitspraak van de
President van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingplaats Haarlem, van 11 augustus 2000 (gepubliceerd in JV 2000/232). Eiseres heeft in Suriname geen huisvesting; haar echtgenoot zal haar niet kunnen volgen omdat hij dan zijn baan
verliest en het bovendien zeer de vraag is of hij en D wel tot Suriname worden toegelaten voor een langere duur dan waarop bij visumverlening recht bestaat. Wanneer D in Nederland bij zijn vader moet blijven, is zijn vader vanwege
zijn werk niet in staat om voor hem te zorgen. Wie dat wel moet doen is vooralsnog een niet te beantwoorden vraag. Voor D is het bovendien schadelijk om zijn moeder lange tijd te moeten missen.
Tot slot is verwezen naar een uitspraak van de President van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingplaats Amsterdam, van 9 juni 2000 (AWB 00/2184 VRWET). In de betreffende zaak was verwezen naar de zaak van een Braziliaanse vrouw in
het televisieprogramma “Breekijzer“ aan wie vrijstelling van het mvv-vereiste was verleend.
In die zaak was, evenals in casu, voldaan aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, op de mvv-voorwaarde na. Onder verwijzing naar deze zaak doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Nu deze zaak op
TV gepresenteerd is geweest, gaat het om een feit van algemene bekendheid, waarop ook eerst ter zitting een beroep kan worden gedaan.
6. Verweerder heeft ter zitting voor zijn uitleg van het medisch criterium verwezen naar de parlementaire geschiedenis van artikel 16a, derde lid, aanhef en sub d Vw. Oorspronkelijk was sprake van een andere formulering, waarin het
element van de acute noodzaak duidelijk vastlag. Omdat harmonisatie met de in de Koppelingswet gebruikte terminologie wenselijk werd geacht, is die formulering vervangen door de huidige wettekst. Daarmee is echter geen inhoudelijke
verandering beoogd. Ook heeft verweerder er nog op gewezen dat aan eiseres uitstel van vertrek is verleend voor de periode rondom de bevalling.
Voorts heeft verweerder gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, waar het eerst ter zitting is gedaan, tardief is, en dat het derhalve buiten beschouwing dient te blijven; zulks eens te meer waar de betreffende uitspraak
al ongeveer een half jaar oud is. Niet valt in te zien dat die niet eerder in het geding had kunnen worden gebracht.
De rechtbank overweegt het volgende.
7. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag
aan te vullen. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn
ongebruikt is verstreken.
8. In het eerste lid van artikel 16a van de Vw, in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige
mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke aan hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of van zijn bestendig verblijf. In het derde lid van dit artikel is
een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Daarnaast is in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb), eveneens in werking getreden op 11 december 1998, nog een twaalftal
categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid, van de Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om
toelating worden afgezien van het vereiste mvv-bezit. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.
9. Aan de in artikel 4:5 van de Awb gestelde procedurele eisen voor een buitenbehandelingstelling is in dit geval onbestreden voldaan. Wel is in geschil of aan eiseres het mvv-vereiste mocht worden tegengeworpen.
10. Ingevolge het bepaalde in artikel 16a, derde lid, aanhef en sub d Vw zijn van het bezit van een mvv vrijgesteld vreemdelingen aan wie in Nederland verlening van zorg medisch noodzakelijk is.
11. In het oorspronkelijk Voorstel van Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf, TK 1995-1996, 24544, nr. 2; hierna: de mvv-wet) werd gesproken van vreemdelingen die
zich in een zodanige acute medische noodsituatie bevinden, dat behandeling onverwijld noodzakelijk is. Door opname van een tweede nader gewijzigd amendement van de leden Apostolou en Rouvoet (TK 1997-1998, 24544, nr. 26) is de thans
geldende redactie in het wetsvoorstel opgenomen. Doel van dit amendement was de harmonisering van de gebruikte terminologie met die in de Koppelingswet en met die in de daarbij behorende toelichting.
In het ontwerp van de Koppelingswet, zoals dit luidde na de Nota van Wijziging van 26 juni 1996 (TK 1995-1996, 24233, nr. 7) werd in het tweede lid van artikel 8b van de Vw gesproken van een afwijkingsmogelijkheid voor de
gezondheidszorg in acute noodsituaties. Dit heeft geleid tot een amendement van het Tweede Kamerlid Rouvoet, waarin werd voorgesteld de zinsnede „de gezondheidszorg in acute noodsituaties“ te vervangen door „de verlening van
noodzakelijke medische zorg“. In het Kamerdebat van 31 oktober 1996 heeft minister Borst-Eilers vervolgens opgemerkt dat het kabinet de voorkeur geeft aan de term „de verlening van medisch noodzakelijke zorg“. De arts stelt dan
namelijk de noodzaak van de zorg vast. Over de term „noodzakelijke medische zorg“ kunnen, omdat anderen dan blijkbaar uitmaken wat noodzakelijk is, immers weer eindeloze discussies ontstaan, aldus de minister. De heer Rouvoet heeft
daarop in reactie gezegd zijn amendement op dit punt zeker te wijzigen, en dat het hem ging om de professionele verantwoordelijkheid (de rechtbank begrijpt: van de arts, Hand. TK 1996, 20-1461). Dit is diezelfde dag uitgemond in een
gewijzigd amendement tot vervanging van de zinsnede „de gezondheidszorg in acute noodsituaties“ door „de verlening van medisch noodzakelijke zorg“ (TK 24 233, nr. 43). Deze laatste zinsnede is vervolgens in artikel 8b van de Vw
opgenomen.
Door de initiatiefnemer van de mvv-wet, de heer Verhagen, is echter naar voren gebracht dat het bepaalde in artikel 8b, tweede lid, van de Vw een ander probleem betreft dan dat wat wordt bestreken door (het hier in geding zijnde)
artikel 16a, derde lid, aanhef en sub d van de Vw. Bij de Koppelingswet staat centraal de vraag wie de kosten betaalt; bij artikel 16a, derde lid sub d van de Vw staat centraal wanneer een medische noodsituatie betekent dat men niet
meer kan reizen naar het eigen land om daar zo nodig tijdelijk behandeld te worden. Daarop heeft de heer Rouvoet erkend dat het om verschillende situaties gaat. De heer Verhagen merkte vervolgens op in de formulering de
escapemogelijkheid te willen vermijden dat men medische zorg nodig heeft en dat men dus hier blijft, ook al heeft men een toeristenvisum (TK 5-310 en 311, 24 september 1997).
De heer Rouvoet heeft vervolgens nog naar voren gebracht dat om te beginnen buiten twijfel moet worden gesteld dat het oordeel over de noodzaak van de zorgverlening aan de arts is. Voorts moet duidelijk zijn dat de zorgverlening van
dien aard is dat het de betrokkene verhindert om in het land van herkomst een mvv aan te vragen (TK 5-320, 24 september 1997).
12. Gelet op de wetsgeschiedenis is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres onder controle was van een gynaecoloog, niet leidt tot de conclusie dat zij op grond van artikel 16a, derde lid, aanhef en
sub d van de Vw diende te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Daarbij wijst de rechtbank er nog op, dat aan eiseres onbestreden in de weken voor en na de bevalling uitstel van vertrek is verleend. Gesteld noch gebleken is dat
de medische controles eiseres verhinderden om na afloop van dat uitstel van vertrek naar Suriname te gaan om aldaar een mvv aan te vragen.
In dit opzicht is ook sprake van een andere situatie dan die welke speelde in de ter zitting overgelegde uitspraak van 25 mei 2000. Daarin ging het immers om een man die leed aan gevorderde dementie, hoge bloeddruk en suikerziekte,
met een slechte prognose, en was van verlening van uitstel van vertrek kennelijk geen sprake.
13. Onder deze omstandigheden bestond er voor verweerder ook geen plicht tot inschakeling van de medisch adviseur. De rechtbank merkt daarbij nog op, dat door verweerder de noodzaak van de door eiseres ondergane gynaecologische
controles ook niet is betwist. In zoverre is sprake van een andere situatie dan die in de namens eiseres aangehaalde uitspraak van 4 mei 2000, waar wordt overwogen dat indien verweerder het oordeel van de behandelend gynaecoloog
ontoereikend acht (te weten: dat het ongewenst lijkt dat betrokkene langdurig in het buitenland verblijft), hij het advies van zijn medisch adviseur dient in te winnen.
14. De rechtbank kan eiseres voorts niet volgen in haar stelling dat om aan haar niet toe te rekenen redenen niet tijdig een aanvraag is ingediend.
Daartoe stelt de rechtbank voorop, dat onbekendheid met de wet in beginsel geen grond vormt voor het te laat indienen van een aanvraag.
Eiseres is Nederland ingereisd op een toeristenvisum en heeft de dag na aankomst bij de dienst Vreemdelingenpolitie in Amsterdam informatie gevraagd omtrent de aanvraag van een vergunning tot verblijf. Daarbij bleek dat
gelegaliseerde documenten uit Suriname moesten worden opgevraagd. Met de verkrijging daarvan was vervolgens geruime tijd gemoeid.
De hiermee samenhangende vertraging van de aanvraag om een vergunning tot verblijf kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder aan eiseres het mvv-vereiste niet mag tegenwerpen. Eiseres had immers ook de mogelijkheid om naar
Nederland te reizen met een mvv. Dan zou vóór haar inreis in Nederland duidelijk zijn geweest dat zij diende te beschikken over genoemde gelegaliseerde documenten.
De verwijzing naar het door eiseres op 27 november 1998 ingevuld formulier D79 maakt dit niet anders.
De zorgvuldigheid bracht niet met zich, dat de dienst Vreemdelingenpolitie diende te attenderen op de komende inwerkingtreding van het wettelijk mvv-vereiste. Dat een dergelijke handelwijze van de dienst Vreemdelingenpolitie
mogelijk problemen voor eiseres zou hebben voorkomen, vormt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van eiseres onvoldoende grond voor het aannemen van een op de dienst Vreemdelingenpolitie rustende juridische verplichting tot
voorlichting als door eiseres bepleit. Bovendien heeft eiseres destijds besloten om met het doen van de aanvraag te wachten omdat zij nog niet beschikte over gelegaliseerde aktes en omdat zij nog niet was gehuwd. Beide beletselen
bestonden tot aan en na de inwerkingtreding van het wettelijk mvv-vereiste. Het is dan ook nog maar de vraag of een attendering van eiseres op de inwerkingtreding van het wettelijk mvv-vereiste ertoe zou hebben geleid dat zij voor
11 december 1998 een aanvraag indiende. Derhalve staat geenszins vast dat eiseres is geschaad door de handelwijze van de dienst Vreemdelingenpolitie.
15. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat bij een tijdige behandeling van het op 27 november 1998 toegezonden formulier D79, naar alle waarschijnlijkheid voor 11 december 1998 een (eventueel nader aan te
vullen) aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf had kunnen worden ingediend omdat voor die datum het huwelijk was gesloten. Ingevolge het bepaalde in artikel 62, eerste lid, Boek 1 BW mag een huwelijk niet worden
voltrokken vóór de veertiende dag na de datum van de akte van huwelijksaangifte, terwijl artikel 44, eerste lid, aanhef en sub k van Boek 1 BW bepaalt dat voor de aangifte van het huwelijk met een echtgenoot die niet de Nederlandse
nationaliteit bezit, dient te worden overgelegd een door de korpschef in de zin van de Vw aan de ambtenaar van de burgerlijke stand afgegeven verklaring. Nu eiseres c.q. haar echtgenoot nog niet beschikte over een dergelijke
verklaring, is bepaald onwaarschijnlijk dat het huwelijk bij een tijdige behandeling van het op 27 november 1998 toegezonden formulier D 79 zou zijn gesloten vóór 11 december 1998. De rechtbank merkt daarbij nog op, dat eiseres
eerst in januari 1999 beschikte over een gelegaliseerde akte van ongehuwd zijn.
16. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat het tegenwerpen van het wettelijk mvv-vereiste strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 EVRM.
17. In artikel 8, eerste lid van het EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven (family-life). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van
enig openbaar gezag in dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, het
economisch welzijn, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
Volgens vaste jurisprudentie vereist de beantwoording van de vraag of voor verweerder uit artikel 8 van het EVRM een verplichting voortvloeit om aan een vreemdeling verblijf toe te staan, een evenwichtige afweging tussen de belangen
van verweerder enerzijds, en die van de vreemdeling anderzijds. Teneinde de omvang van de uit deze verdragsbepaling voortvloeiende verplichting van verweerder te bepalen en de door verweerder gemaakte belangenafweging te beoordelen,
worden de feiten en omstandigheden van het individuele geval in ogenschouw genomen. Daarbij speelt een rol in hoeverre sprake is van objectieve belemmeringen om het familie- of gezinsleven in het land van herkomst te beleven.
18. Met verweerder en op de door verweerder aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank voegt daar, naar aanleiding van hetgeen eiseres
heeft aangevoerd, aan toe dat de rechtbank zonder nadere toelichting niet vermag in te zien dat en waarom de in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM genoemde omstandigheden niet als voldoende grond kunnen gelden voor hantering
van het wettelijke mvv-vereiste bij eerste toelating. Voorts wijst de rechtbank er nog op dat in casu niet de vraag voorligt naar het al dan niet gerechtvaardigd zijn van inmenging, maar van het al dan niet bestaan van een positieve
verplichting. Eiseres heeft aangevoerd dat met het volgen van de mvv-procedure in Suriname in de regel geen drie maar zeker zes maanden zijn gemoeid. Deze stelling kan echter niet leiden tot de conclusie dat artikel 8 van het EVRM
noopt tot toelating. Eiseres is hier te lande in het huwelijk getreden op een moment dat aan haar hier te lande geen verblijf was toegestaan. Voor zover de feitelijke duur van de mvv-procedure al een rol zou kunnen spelen in de
onderhavige procedure, weegt een gescheiden leven van eiseres (al dan niet vergezeld van D) en haar echtgenoot (al dan niet vergezeld van D) voor de duur van mogelijk zes maanden, niet op tegen het feit dat eiseres een risico heeft
genomen door Nederland in te reizen met een toeristenvisum, om eerst daarna te gaan informeren naar de voorwaarden voor toelating bij C. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat beleving van het familieleven door het bestreden
besluit niet definitief onmogelijk is geworden en dat eiseres rechtsmiddelen kan (laten) aanwenden om de door haar genoemde termijn van zes maanden te bekorten.
De door eiseres gestelde onmogelijkheid om terug te reizen naar Suriname leidt evenmin tot een ander oordeel. Van objectieve belemmeringen is derhalve niet gebleken. Eiseres heeft, door hier te lande een gezin te stichten zonder dat
haar daartoe verblijf was toegestaan, zelf het risico genomen dat zij zou moeten terugreizen naar Suriname.
19. De verwijzing naar de uitspraak van de President van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingplaats Amsterdam, van 9 juni 2000, kan eiseres evenmin baten. Deze uitspraak is gewezen op een verzoek om een voorlopige voorziening
hangende bezwaar. De overwegingen waarop eiseres doelt zijn (dan) ook niet gewezen in het kader van de beantwoording van de vraag of het bezwaar door verweerder terecht ongegrond is verklaard, maar in het kader van de beantwoording
van de vraag of het gemaakte bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
De President heeft bovendien niet geoordeeld dat sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar concludeerde dat verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende gemotiveerd had weerlegd. Het beroep op het
gelijkheidsbeginsel van eiseres is derhalve onvoldoende onderbouwd om te kunnen slagen.
Voorts kan in casu niet worden geoordeeld dat verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Verweerder heeft immers niet een reële mogelijkheid gehad voor een dergelijke weerlegging, nu het
beroep eerst ter zitting is gedaan. Dit dient voor rekening van eiseres te worden gelaten, nu het beroep op de „Breekijzer-zaak“ op een eerder moment in de procedure gedaan had kunnen worden.
20. De keuze van verweerder om de hardheidsclausule niet toe te passen kan eveneens de rechterlijke toetsing doorstaan. De gestelde omstandigheid dat aan alle toelatingsvoorwaarden is voldaan, vormt geen grond voor toepassing van
die clausule. Doel van de mvv-wet is immers om de toetsing aan de toelatingsvoorwaarden buiten de aanwezigheid van de vreemdeling hier te lande te laten plaatsvinden.
Voorts ziet de rechtbank geen bijzondere, individuele, hiervoor niet reeds verdisconteerde omstandigheden die in casu leiden tot de conclusie dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste disproportioneel of onrechtmatig zou zijn.
21. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
22. Van omstandigheden op grond waarvan het griffierecht zou moeten worden vergoed dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2001, door
mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.:
Coll:
Bp: -
D: B
110497