ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1915
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen intrekking van verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een verzoeker, geboren in 1972 met de Egyptische nationaliteit, die sinds 1 september 1997 in Nederland verblijft. Hij had een vergunning tot verblijf voor studie, die op 27 oktober 1999 door de Staatssecretaris van Justitie werd ingetrokken. Verzoeker diende hiertegen bezwaar in en wijzigde zijn verblijfsdoel naar verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote. De Staatssecretaris besloot echter dat de uitzetting niet achterwege zou blijven gedurende de bezwaarprocedure. Op 21 februari 2000 verzocht verzoeker de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De openbare behandeling vond plaats op 20 februari 2001, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris.

De president overwoog dat in de bezwaarprocedure een volledige bestuurlijke heroverweging van de primaire beschikking plaatsvond, maar dat dit niet betekende dat nieuwe feiten of omstandigheden met betrekking tot een ander verblijfsdoel in de beoordeling moesten worden betrokken. De president concludeerde dat de wijziging van het verblijfsdoel niet in aanmerking kon worden genomen, omdat deze geen samenhang vertoonde met de oorspronkelijke aanvraag. De door verzoeker aangehaalde uitspraak van de Rechtseenheidkamer voor Vreemdelingenzaken (REK) van 25 september 1997 leidde niet tot een andere conclusie. De president oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de uitzetting niet achterwege te laten en verklaarde het bezwaar ongegrond.

De president wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een dergelijke maatregel. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Hillen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's Gravenhage
Vreemdelingenkamer
Fungerend president
Nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a en 33b Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/1915 VRWET
Inzake : A, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr B.F.Th. de Roos, advocaat te Breda
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr S.A. van Dijk, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.Verzoeker, geboren op [...] 1972, bezit de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft sedert
1 september 1997 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Sinds 17 juni 1999 is verzoeker houder van een vergunning tot verblijf met de beperking ‘voor studie, HBO’, welke geldig is tot 1 augustus 2000.
Deze vergunning is door verweerder bij beschikking van 27 oktober 1999 ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verzoeker heeft hierbij zijn verblijfsdoel gewijzigd in „verblijf bij Nederlandse echtgenote B" (hierna referente).
Verweerder heeft op grond van artikel 32 Vw bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten.
2. Op 21 februari 2000 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking
hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 februari 2001. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was referente ter zitting aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is
ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In het kader van de uitzetting moet daarbij, voor zover hier van belang, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, worden getoetst of het bezwaar tegen de beschikking tot weigering van toelating een redelijke
kans van slagen heeft.
Ingevolge artikel 33b Vw kan de president hangende de afdoening van het bezwaar of het administratief beroep na de behandeling van een tegen de uitzetting gerichte voorlopige voorziening tevens uitspraak doen in de hoofdzaak
betreffende de niet-toelating.
3. Ter zitting is gebleken dat verzoeker zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn vergunning tot verblijf met als doel studie niet handhaaft.
4. Verzoeker heeft in de bezwaarfase aangegeven zijn verblijfsdoel te willen wijzigen naar „verblijf bij echtgenote“. Verzoeker stelt dat de wijziging van het verblijfsdoel in aanmerking dient te worden genomen, mede gelet op
artikel 7:11 Awb. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de Rechtseenheidkamer voor Vreemdelingenzaken (REK) van 25 september 1997.
5. Verweerder stelt ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het verblijfsdoel dat de heroverweging in de bezwaarfase dient plaats te vinden op grondslag van de oorspronkelijke aanvraag en dat slechts nieuwe feiten en
omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag in bezwaar moeten worden meegenomen. Verweerder stelt dat in casu hiervan geen sprake is. Verweerder stelt dat de vergunning tot verblijf terecht
is ingetrokken en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven.
6. De president overweegt als volgt.
In de bezwaarprocedure is sprake van een volledige bestuurlijke heroverweging van de primaire beschikking, welke - gelet op het bepaalde in artikel 7:11 Awb - naar aanleiding van het bezwaar op basis van de daaraan ten grondslag
liggende aanvraag dient plaats te vinden. Dit brengt echter niet met zich mee dat feiten en omstandigheden met betrekking tot een ander verblijfsdoel dan waarop de aanvraag en de beslissing op de aanvraag gebaseerd waren in de
beoordeling in bezwaar moeten worden betrokken. Dit geldt zeker wanneer, zoals in het onderhavige geval, het nieuwe verblijfsdoel geen samenhang vertoont met en niet in het verlengde ligt van de oorspronkelijke aanvraag. De door
verzoeker aangehaalde REK-uitspraak van 25 september 1997 noopt geenszins tot de algemene conclusie die door verzoeker daaruit is getrokken. Immers in die zaak had de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating voor verblijf bij
Nederlandse partner. Nog voor het nemen van het besluit in primo was uit hun relatie een kind geboren dat ook door de partner was erkend en de Nederlandse nationaliteit had verkregen. Bovendien waren de vreemdeling en haar partner
bekleed met de ouderlijke macht over hun dochter en verbleef het kind al bij de vreemdeling en haar partner. De wijziging van verblijfsdoel (namelijk verblijf bij Nederlands kind, nadat de relatie met haar Nederlandse partner was
verbroken) had naar het oordeel van het de REK moeten leiden tot het horen van de partner.
De president is van oordeel dat van gelijksoortige omstandigheden in casu geen sprake is en dat het indienen van een nieuwe aanvraag om toelating in principe de geëigende weg is om eventueel in aanmerking te komen voor verblijf bij
echtgenote. Dit klemt temeer nu het in casu gaat om een bezwaar tegen een intrekking van een vergunning tot verblijf.
8. Op grond van het voorgaande is de president van oordeel dat verweerder terecht besloten heeft de uitzetting niet achterwege te laten. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de president redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling van de zaak, wordt het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw ongegrond verklaard.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken.
III. BESLISSING
De president:
RECHTDOENDE:
1. verklaart het bezwaar ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. M. Hillen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Opstelten, griffier.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Verzonden op: