ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0917
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.E. Dettmeijer-Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de vestigingsvergunning van een Turkse vreemdeling op basis van hoofdverblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, die sinds 1966 in Nederland verblijft en sinds 1972 een vergunning tot vestiging heeft, heeft in 1998 een hoorzitting gehad in verband met het voornemen van de Staatssecretaris om zijn vestigingsvergunning in te trekken. De vergunning werd uiteindelijk op 26 augustus 1999 ingetrokken, waarna eiser bezwaar aantekende. De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, wat op 10 januari 2000 door de Staatssecretaris werd gedaan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 1 december 2000 behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de jaren voorafgaand aan de intrekking van zijn vergunning gedurende lange periodes in Turkije verbleef, wat leidde tot de conclusie dat zijn hoofdverblijf niet langer in Nederland was. De rechtbank oordeelde dat de regels in de Vreemdelingencirculaire (Vc) niet op de juiste wijze waren toegepast door de Staatssecretaris, die de wil van de vreemdeling niet had meegewogen bij de beoordeling van zijn hoofdverblijf.
Desondanks concludeerde de rechtbank dat, gezien de lange verblijfsperiodes van eiser in Turkije, de Staatssecretaris op goede gronden had kunnen besluiten dat eiser zijn hoofdverblijf naar Turkije had verplaatst. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland had behouden, ondanks zijn stellingen over zijn intenties en de omstandigheden van zijn verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat er geen redenen waren om de kosten te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.