ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0680
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Luigjes
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Irakese vreemdeling wegens gebrek aan vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak van eiser, een Irakese vreemdeling die asiel had aangevraagd in Nederland. Eiser, geboren in 1974, verblijft sinds 17 december 1998 in Nederland en heeft op 27 december 1998 een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus. De aanvraag werd op 25 maart 1999 afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 20 mei 1999 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep versneld heeft behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vreesde voor wraak van de familie van een vriend, D, die was overleden. Eiser werd door deze familie verdacht van betrokkenheid bij de dood van D. De rechtbank oordeelde echter dat de dreigementen van de familie van D niet als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag konden worden aangemerkt. De rechtbank erkende dat in bepaalde politieke contexten dreigementen die voortkomen uit familievete tot vervolging kunnen leiden, maar in dit geval was er onvoldoende bewijs van dergelijke dreigementen.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor vluchtelingenstatus, omdat zijn situatie niet voldeed aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van de Staatssecretaris van Justitie.