ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0679
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara-vluchteling uit Afghanistan
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2001 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een Afghaanse Hazara, die vreesde voor vervolging door de Taliban. Eiser had op 3 oktober 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar deze werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van groepsvervolging van Hazara's, ondanks de zorgwekkende situatie in Afghanistan. De rechtbank verwees naar ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit bleek dat Hazara's tot kwetsbare groepen behoren, maar dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor stelselmatige vervolging op etnische gronden.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk vervolging te vrezen had. Eiser had weliswaar een angst voor de Taliban, maar had geen concrete feiten aangedragen die zijn vrees onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de IND in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, omdat eiser zich niet onverwijld had gemeld bij de autoriteiten na zijn aankomst in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, maar verklaarde het beroep gegrond voor het deel dat betrekking had op de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de IND in dat opzicht en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser.