ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0663

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/76415
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en recht op rechtsbijstand van vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 4 januari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling, A alias B, die in bewaring was gesteld. De vreemdeling had verzocht om de aanwezigheid van een advocaat tijdens zijn verhoor, maar dit verzoek werd niet ingewilligd omdat de advocatenpiketdienst niet bereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet rechtmatig was gehoord zonder zijn advocaat, wat in strijd was met artikel 82 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling op 9 december 2000 in bewaring was gesteld op basis van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw) en dat hij op 4 januari 2001 beroep had ingesteld tegen deze maatregel.

De rechtbank overwoog dat de vreemdeling recht had op rechtsbijstand en dat het niet rechtmatig was om hem te verhoren zonder dat een advocaat aanwezig was, vooral omdat hij expliciet om een advocaat had verzocht. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 9 december 2000 onrechtmatig was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van in totaal f 4200,-- voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op f 1420,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. N. Hobby.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/76415 VRWET
Inzake : A alias B, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. J. Hemelaar, advocaat te Hoofddorp
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Ponte, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1971 alias [...] 1971 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Op 9 december 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Op 21 december 2000 heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en daarbij tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 4 januari 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig de heer H. Ibnolfaqir, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is te achten.
2. De vreemdeling heeft primair het standpunt doen bepleiten dat vanaf de aanvang de bewaring onrechtmatig is geweest omdat de vreemdeling bij zijn ophouding is gehoord zonder dat daarbij een advocaat aanwezig is geweest, ofschoon
de vreemdeling uitdrukkelijk om de aanwezigheid van een advocaat had verzocht. Ingevolge artikel 19, tweede lid, tweede volzin, Vw was er in de onderwerpelijke zaak gelegenheid het gehoor af te nemen tot uiterlijk 10.30 uur de
volgende dag.
3. Verweerder heeft het standpunt van de vreemdeling bestreden en aangevoerd dat er geen sprake is geweest van schending van het recht op rechtsbijstand. Er is een fax gestuurd naar de piketcentrale en gebleken is dat een advocaat
niet bereikbaar was. De volgende dag is een advocaat langs geweest bij de vreemdeling en naar de mening van verweerder is de vreemdeling derhalve niet in zijn belangen geschaad.
4. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
Aan de hand van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat in de onderwerpelijke zaak de vreemdeling niet onder de vigeur van artikel 19, Vw is opgehouden.
De vreemdeling is op 9 december 2000 na afhandeling van het strafrechtelijk traject ter zake van aanhouding op heterdaad wegens diefstal omstreeks 19.15/19.30 uur overgedragen aan de vreemdelingendienst en rechtstreeks op grond van
artikel 26 Vw in bewaring gesteld. Voorafgaand aan het gehoor krachtens artikel 82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft de vreemdeling uitdrukkelijk verzocht om de aanwezigheid van een advocaat bij dat gehoor. Daarop heeft
de Vreemdelingendienst (VD) naar de advocatenpiketdienst getelefoneerd en vastgesteld dat die dienst telefonisch niet bereikbaar was. Vervolgens is aan de piketdienst een faxbericht verzonden waarin werd verzocht om een advocaat.
Hierna heeft de VD de vreemdeling op 9 december 2000 te 19.22 uur gehoord, zonder aanwezigheid van zijn advocaat.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 8:69, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht het primaire standpunt van de vreemdeling aldus verstaan dat hij heeft willen betogen dat artikel
82, tweede en vierde lid, Vb in zijn geval is geschonden. Die bepalingen voorzien immers in het recht op rechtsbijstand van de vreemdeling welk deels op een lijn te stellen is met het recht op rechtsbijstand vermeld in artikel 19,
tweede en vijfde lid, Vw in samenhang gelezen met artikel 73, tweede lid, Vb.
Uit het arrest van de HR van 26 juni 1984, RV 1984, 79 blijkt dat het tweede lid van artikel 82, tweede lid, Vb prevaleert boven het vierde lid van hetzelfde artikel, indien de betreffende raadsman niet binnen een redelijke termijn
beschikbaar kan zijn.
Bij het in artikel 82, vierde lid, Vb bedoelde verhoor is van belang dat de vreemdeling, alvorens in bewaring te worden gesteld, gelegenheid heeft feiten en omstandigheden aan te voeren, waaraan de noodzaak tot inbewaringstelling
kan worden getoetst en dat daarbij bijstand van een raadsman van belang is.
Door nadat gebleken was dat de advocatenpiketdienst niet bereikbaar was, de vreemdeling desondanks onmiddellijk te verhoren, heeft de VD naar het oordeel van de rechtbank niet rechtmatig gehandeld.
De vreemdeling heeft expliciet om de aanwezigheid van een advocaat bij het gehoor verzocht. Teneinde zijn recht op rechtsbijstand niet illusoir te maken, had het in de rede gelegen pas na het verstrijken van enige uren nadat per
faxbericht aan de advocatenpiketdienst het verzoek om een advocaat was gedaan en daarop geen reactie was binnengekomen, het verhoor te doen plaatsvinden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 9 december 2000 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 4 januari
2001.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schade-vergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel ten bedrage van 9 x f 200,-- = f 1800,-- en voor 16 dagen onrechtmatige bewaring in een
Huis van Bewaring ten bedrage van 16 x f 150,-- = f 2400,--, zijnde een schadevergoeding van f 4200,-- in totaal.
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van
het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de
vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f 4200,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de
manmanvreemdelingvreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby als griffier.
afschrift verzonden op: