2.9 Gemachtigdes standpunt, dat de onderhavige ondermandaatregeling had moeten worden ondertekend door de Staatssecretaris (in plaats van de korpschef), miskent de regeling betreffende de bevoegdheidsverdeling inzake de
verstrekking van lasten tot uitzetting zoals die is gegeven in Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenvoorschrift. Artikel 23 Vw bepaalt dat wanneer het verblijf van een vreemdeling in Nederland niet of niet langer is toegestaan
uitzetting geschiedt op last van de Minister, die van deze bevoegdheid mandaat kan verlenen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. In artikel 47 VV zijn de gevallen genoemd waarin een
last tot uitzetting alleen door de Minister kan worden gegeven. Ingevolge artikel 48, eerste lid, VV, voor zover hier van belang, zijn zowel de ambtenaar belast met de grensbewaking als de ambtenaar belast met het toezicht op
vreemdelingen als de korpschef bevoegd een last tot uitzetting te geven, indien het een vreemdeling betreft van wie het verblijf in Nederland niet langer is toegestaan door het verstrijken van een termijn als genoemd in artikel 8
Vw. In deze gevallen is derhalve sprake van een in het Vreemdelingenvoorschrift neergelegde mandaatregeling. Artikel 49, eerste lid, VV bepaalt dat in andere gevallen dan die welke zijn voorzien in de artikelen 47 en 48 VV geen last
tot uitzetting nodig is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, vreemdelingen die met het oog op hun verwijdering in bewaring worden gesteld, niet worden uitgezet alvorens een last tot
uitzetting is gegeven, waartoe de korpschef bevoegd is, voor zover de vreemdeling niet behoort tot één van de in artikel 47 VV genoemde categorien. Ook artikel 49, tweede lid vormt derhalve een in het VV vervatte mandaatregeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vreemdeling in casu niet aan te merken als een vreemdeling van wie het verblijf in Nederland niet langer is toegestaan door het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 8 Vw. Dit
artikel, nader uitgewerkt in artikel 46 Vreemdelingenbesluit en hoofdstuk A4/2.7.3 Vc, impliceert dat een vreemdeling verblijf heeft gehad in Nederland. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat dit ten aanzien van de
vreemdeling in de onderhavige zaak het geval is geweest. Dit leidt tot de conclusie dat de bevoegdheid tot het geven van de last tot uitzetting niet aan de artikelen 47 en 48 VV ontleend kan worden en die bevoegdheid, gegeven de
omstandigheid dat de vreemdeling in bewaring werd gesteld, mitsdien berust op artikel 49, tweede lid VV. Aldus is de Korpschef bevoegd de last tot uitzetting te geven. De korpschef mag deze bevoegdheid uit hoofde van artikel 1b,
tweede lid VV ondermandateren aan de onder hem ressorterende ambtenaren, voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende ambtenaar en de aard van de bevoegdheid of een wettelijk voorschrift zich
daartegen niet verzet. Uit een en ander volgt dat de onderhavige ondermandaatregeling door de korpschef (als de mandaatgever) kan worden ondertekend. Dat de ondertekening is geschied door de plaatsvervangend korpschef, maakt dit
niet anders. De plaatsvervangend korpschef treedt bij ontstentenis van de korpschef in al diens bevoegdheden. Dit is dan ook geen situatie van mandaat, zodat de grief van de gemachtigde, dat er wederom een mandaatregeling ontbreekt
(waarin de korpschef bevoegdheden ondermandateert aan zijn plaatsvervanger) faalt.