ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0652
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating tot verblijf bij partner en inschrijving in het bevolkingsregister
In deze zaak gaat het om de vraag of de Staatssecretaris van Justitie terecht de aanvraag van eiser tot verlening van een vergunning tot verblijf heeft afgewezen. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, heeft op 7 december 1998 een aanvraag ingediend om verblijf bij zijn Nederlandse partner C. De aanvraag werd op 16 maart 1999 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 14 juli 1999 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij verzocht om vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 2 februari 2001 uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet bij C is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, wat volgens de Vreemdelingencirculaire een zelfstandige voorwaarde is voor het verkrijgen van een vergunning tot verblijf. Eiser betoogt dat hij zich niet kon inschrijven vanwege zijn illegale status en dat dit hem niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank concludeert dat de eis dat echtgenoten op hetzelfde adres in het bevolkingsregister staan ingeschreven, in redelijkheid als een zelfstandige voorwaarde kan worden gesteld. Eiser had op het moment van zijn aanvraag ingeschreven moeten worden in de basisadministratie van Amsterdam, maar dit is niet gebeurd.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor voldoende middelen van bestaan, aangezien zijn partner C niet als langdurig werkloos kan worden beschouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Staatssecretaris in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.