ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0351
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- W.J. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 3 EVRM bij overdracht van asielzoeker aan Portugese autoriteiten
In deze zaak gaat het om de vraag of de overdracht van verzoekster aan de Portugese autoriteiten in overeenstemming is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verzoekster, een Rwandese asielzoekster, was met haar kinderen naar Nederland gereisd en had een aanvraag ingediend voor vluchtelingenstatus. De Staatssecretaris van Justitie had echter besloten om een Dublinclaim in te dienen bij Portugal, wat leidde tot de vraag of Portugal de asielaanvraag van verzoekster op een juiste manier zou behandelen, met name in het licht van de bescherming die artikel 3 EVRM biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De president van de rechtbank heeft de zaak behandeld en de relevante feiten en juridische kaders uiteengezet. Hij heeft vastgesteld dat de Portugese autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien verzoekster in het bezit was van een Schengenvisum afgegeven door Portugal. De president heeft de inhoud van een brief van de Portugese autoriteiten in overweging genomen, waarin werd bevestigd dat Portugal de asielwetgeving in overeenstemming met het EVRM interpreteert en dat er procedurele waarborgen zijn voor vreemdelingen die een asielaanvraag indienen. De president concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de overdracht van verzoekster aan Portugal in strijd is met artikel 3 EVRM. De president heeft daarom het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.