ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0350

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/555
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het mvv-vereiste en de hardheidsclausule in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om de aanvraag van eiser om een vergunning tot verblijf buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, een Egyptische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn partner en toekomstige echtgenote te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet in behandeling kon worden genomen, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor een geldige mvv. Eiser beriep zich op de hardheidsclausule, verwijzend naar een voorbeeld dat tijdens de parlementaire behandeling van de mvv-wet werd genoemd, waarin werd gesteld dat de zorg voor een klein kind kan leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met het genoemde voorbeeld, aangezien hij nooit verblijf in Nederland had gekregen. Bovendien was niet aangetoond dat de referente niet in staat was om tijdelijk voor hun kind te zorgen zonder de aanwezigheid van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste niet van zodanige bijzondere hardheid getuigde dat de Staatssecretaris niet aan dit vereiste had mogen vasthouden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet in de bezwaarfase gehoord hoefde te worden, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/555 VRWET
inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1971, bezit de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft sedert onbekende datum als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 27 augustus 1999 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf voor verblijf bij partner en toekomstige echtgenote C (hierna te noemen referente). Bij besluit van 22 september 1999 heeft de korpschef namens verweerder de
aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser heeft bij bezwaarschrift van 4 oktober 1999, aangevuld bij brief van 2 november 1999, tegen dit besluit bezwaar
gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 15 december 1999 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 11 januari 2000, aangevuld bij brieven van 2 februari 2000 en
9 november 2000, heeft eiser tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op
31 maart 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 27 oktober 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Goudsmit, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.W. van
Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Referente is op 1 oktober 1999 bevallen van een zoon genaamd D. Eiser heeft dit kind erkend. Eiser is op 19 oktober 1999 gehuwd met referente.
3. Eiser meent dat zijn aanvraag om toelating ten onrechte buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een geldige mvv. Hierbij beroept eiser zich erop dat referente in oktober 1997 is weggegaan bij haar voormalige
echtgenoot en dat zij thans onderdak heeft gevonden door de Hulp Vrouwen Opvang (HVO). De relatie met eiser heeft referente de nodige zekerheid en stabiliteit gebracht en de aanwezigheid van eiser heeft een positieve invloed op de
drie kinderen uit een eerder huwelijk van referente. Deze kinderen zijn thans 17, 14 respectievelijk 11 jaar oud. De steun van eiser is voorts nodig bij de verzorging van het jonge kind van eiser en referente. Met betrekking tot
eisers stelling dat hij tijdens de zwangerschap van referente vrijgesteld diende te worden van het mvv-vereiste, beroept eiser zich, onder verwijzing naar een met CRV-nummer aangeduide zaak, op het gelijkheidsbeginsel.
Voorts beroept eiser zich erop dat verweerder tijdens de behandeling van de mvv-wet in de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft verklaard dat de zorg voor een klein kind tot vrijstelling van het mvv-vereiste kan leiden. Deze
verklaring van verweerder hield verband met het tijdens de parlementaire behandeling gegeven voorbeeld van een Argentijnse, die naar Nederland kwam voor studie en van wie, omwille van een hier te lande aangegane relatie en de zorg
voor een klein kind, niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar Argentinië voor het bemachtigen van een mvv. Voornoemde verklaring heeft ertoe geleid dat een verzoek om een voorlopige voorziening in een soortgelijke situatie
als die van eiser bij uitspraak van 1 november 1999 is toegewezen door de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (gepubliceerd in Jub 2000 nr. 4 – 73).
Eiser beroept zich er voorts op dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet langer handhaaft.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om toelating van eiser op goede gronden buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een mvv. Het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste is in dit geval niet van
zodanige bijzondere hardheid dat verweerder aan dit vereiste in redelijkheid niet had mogen vasthouden. De omstandigheid dat referente ten tijde van de aanvraag zwanger was en de omstandigheid dat zij thans de zorg draagt voor haar
en eisers kind, is niet aan te merken als zodanig uitzonderlijk en onvoorzien dat eiser vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Eiser woonde reeds twee jaar samen met referente, zodat niet valt in te zien waarom eiser niet
eerder om verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij referente heeft gevraagd. Het is niet gebleken dat eiser genoodzaakt is om aanwezig te zijn voor de verzorging van zijn kind en de drie kinderen van referente.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 11, lid 5, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende
redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
7. Ingevolge artikel 16a Vw wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf.
8. Ingevolge lid 6 van voornoemd artikel 16a Vw kan verweerder in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating afzien van het eisen van het bezit van een geldige mvv (de
zogenaamde hardheidsclausule).
9. Ingevolge artikel 4:5, lid 1, Awb kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de
aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hetgeen eiser aan zijn beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste ten grondslag heeft gelegd, niet tot de conclusie leidt dat verweerder eiser van dit vereiste diende vrij te
stellen, nu het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste ten aanzien van eiser niet van zodanige bijzondere hardheid getuigt dat verweerder aan dit vereiste in redelijkheid niet had mogen vasthouden.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij omwille van de zorg van zijn kind en de drie kinderen van referente niet (tijdelijk) naar Egypte kan terugkeren, is van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn aanwezigheid hier te
lande voor die kinderen onontbeerlijk is. Nu niet is gebleken dat referente niet in staat is om de zorg voor bedoelde kinderen (tijdelijk) zonder de hulp van eiser op zich te kunnen nemen, faalt dit argument dan ook. In dit verband
wijst de rechtbank er op dat de enkele omstandigheid dat referente mede omwille van de zorg van bedoelde kinderen gebaat is bij de aanwezigheid van eiser, onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
Evenmin leidt eisers beroep op uitlatingen van verweerder tijdens de parlementaire behandeling van de mvv-wet, tot het oordeel dat verweerder eiser had dienen vrij te stellen van het mvv-vereiste. In dit verband is van belang dat
uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het voorbeeld van de Argentijnse student ziet op het geval van iemand die reeds in Nederland is toegelaten en die omwille van een hier te lande aangegane relatie en de zorg voor een kind,
wijziging van het verblijfsdoel vraagt (Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal, 23 september 1997, 24 544, pagina 4-220 en 24 september 1997, 24 544, pagina 5-316). De situatie van eiser is hiermee niet vergelijkbaar, nu aan
hem nimmer verblijf is toegestaan. Hier komt nog bij dat verweerder tijdens de parlementaire behandeling enkel naar voren heeft gebracht dat bijvoorbeeld de zorg voor een klein kind tot toepassing van de hardheidsclausule kan
leiden, terwijl in het geval van eiser niet is gebleken waarom referente niet (tijdelijk) zonder de steun van eiser hun kind kan verzorgen.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van eiser om toelating buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een geldige mvv.
12. De conclusie is dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
13. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
14. Gelet op het gestelde onder rechtsoverweging II.10 had het bezwaar gericht tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om toelating van eiser ten tijde van de bestreden
beschikking geen redelijke kans van slagen. Mitsdien heeft verweerder op grond van artikel 32, lid 1, Vw van het horen kunnen afzien. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser evenmin in het kader van de zorgvuldigheid gehoord
diende te worden.
15. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2001, door
mr. H.P.M. Meskers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, griffier.
Afschrift verzonden op: 26 januari 2001
Conc.: GM
Coll:
Bp: -
D: B