ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0350
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het mvv-vereiste en de hardheidsclausule in vreemdelingenrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 januari 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om de aanvraag van eiser om een vergunning tot verblijf buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, een Egyptische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn partner en toekomstige echtgenote te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet in behandeling kon worden genomen, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor een geldige mvv. Eiser beriep zich op de hardheidsclausule, verwijzend naar een voorbeeld dat tijdens de parlementaire behandeling van de mvv-wet werd genoemd, waarin werd gesteld dat de zorg voor een klein kind kan leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met het genoemde voorbeeld, aangezien hij nooit verblijf in Nederland had gekregen. Bovendien was niet aangetoond dat de referente niet in staat was om tijdelijk voor hun kind te zorgen zonder de aanwezigheid van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste niet van zodanige bijzondere hardheid getuigde dat de Staatssecretaris niet aan dit vereiste had mogen vasthouden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet in de bezwaarfase gehoord hoefde te worden, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had.