ECLI:NL:RBSGR:2001:AB0210
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- W.J. van Bennekom
- M.H.R. de Boer
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot witte-illegalenbeleid
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf op grond van het witte-illegalenbeleid. Verzoeker, een Marokkaanse vreemdeling, heeft op 16 juni 1999 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Deze aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat er geen machtiging tot voorlopig verblijf was. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zijn aanvraag werd niet ingewilligd. In de tussentijd heeft de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, aangegeven dat uitzetting niet achterwege zal blijven zolang het bezwaar loopt. Verzoeker heeft daarop de president van de rechtbank verzocht om de beslissing tot uitzetting te schorsen totdat er op het bezwaar is beslist.
De president heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoeker moet worden beoordeeld aan de hand van het beleid dat gold ten tijde van de aanvraag. Het oude witte-illegalenbeleid was geldig tot 31 december 1997, terwijl het nieuwe beleid, zoals neergelegd in TBV 1999/23, pas op 1 oktober 1999 in werking trad. De president oordeelt dat de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen onterecht was, omdat er geen duidelijke contra-indicatie was geformuleerd ten tijde van de aanvraag. De president concludeert dat er aanleiding is om de uitzetting te schorsen, omdat het belang van verzoeker bij het verkrijgen van een vergunning tot verblijf zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de uitzetting.
De president wijst het verzoek toe en bepaalt dat verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat er op het bezwaarschrift is beslist. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op ƒ 1.420,-. De uitspraak is gedaan op 8 januari 2001 en is openbaar uitgesproken.